ECLI:NL:RBDHA:2024:861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL22.22126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, een Russische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit dat op 4 oktober 2022 door de staatssecretaris was genomen. Dit besluit hield in dat eiseres een vertrektermijn van vier weken was gegeven, omdat zij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres stelde dat zij op basis van een kort verblijf visum Nederland was binnengekomen, maar dat zij dit visum niet tijdig kon verlengen vanwege de beperkte geldigheid van haar paspoort. Ze had bezwaar gemaakt tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag om verlenging van het visum, maar de rechtbank oordeelde dat het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft en dus niet leidt tot rechtmatig verblijf.

De rechtbank overwoog dat eiseres op het moment van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef, aangezien haar visum was verlopen. De rechtbank concludeerde dat de enkele mededeling van eiseres dat zij voornemens was een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen, niet voldoende was om de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de staatssecretaris hadden moeten doen afzien van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank besloot dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Bruin en mr. J. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Eiseres heeft op 31 oktober 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 11 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 23 december 2022 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden ingediend. Zij heeft daarbij eveneens verzocht om een schadevergoeding.
Op 28 februari 2023 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Russische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tegen eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij een vertrektermijn van vier weken aan eiseres is geboden. Gebleken is dat eiseres niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Aan het terugkeerbesluit wordt ten grondslag gelegd dat eiseres eerder een visum heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt. Aan die verplichting heeft zij geen gevolg gegeven.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en zij verzoekt daarbij om schadevergoeding. Eiseres voert aan dat zij op basis van een visum kort verblijf Nederland is binnen gekomen en dat zij dit visum niet (tijdig) kon verlengen vanwege de beperkte geldigheid van haar paspoort. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag om verlenging van haar visum. Verder heeft eiseres inmiddels een aanvraag om verlening van verblijfsvergunning voor verblijf bij haar Nederlandse partner ingediend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft rust van rechtswege de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten. [2] Deze termijn bedraagt in beginsel vier weken. [3] Aan vreemdelingen van wie een risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen kan een kortere termijn voor vertrek worden gegund of kan een vertrektermijn worden onthouden. [4] De vertrekplicht en de termijn waarbinnen daaraan gevolg moet worden gegeven, worden aan de vreemdeling meegedeeld in een terugkeerbesluit. [5]
5. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verbleef op het moment dat het terugkeerbesluit werd uitgevaardigd. Het is niet in geschil dat het visum van eiseres verlopen was ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit. De omstandigheid dat eiseres bezwaar heeft ingediend tegen de feitelijke handeling van het niet in behandeling nemen van haar aanvraag om verlenging van het visum kort verblijf, leidt niet tot een rechtmatig verblijf in Nederland. Uit de wetsgeschiedenis [6] en de jurisprudentie [7] van de Afdeling volgt dat het indienen van een dergelijk bezwaarschrift geen van rechtswege schorsende werking heeft en geen rechtmatig verblijf oplevert. [8] Daarnaast leidt de enkele mededeling dat eiseres voornemens was om een aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen, niet tot de onrechtmatigheid van een reeds uitgevaardigd terugkeerbesluit. Beslissend is dat eiseres op het moment dat het terugkeerbesluit werd uitgevaardigd niet in afwachting was van een beslissing op een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning. [9]
6. Gelet op de aan eiseres geboden vertrektermijn, behoeft hetgeen in het terugkeerbesluit is opgenomen over het al dan niet bestaan van een risico op onttrekking geen bespreking. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 62, eerste lid, van de Vw.
4.Artikel 62, tweede lid, van de Vw
5.Artikel 62a, tweede lid, van de Vw.
6.Kamerstukken II, nr. 3, p. 73 (
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP1675.
8.Als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw.
9.Als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.