ECLI:NL:RBDHA:2024:8598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ophouding en discriminatoire strafrechtelijke aanhouding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van eiser, die op 17 mei 2024 om 07:04 uur werd aangehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De vrijheidsbeneming van eiser werd om 12:30 uur op dezelfde dag beëindigd, waarna hij met een meldplicht werd heengezonden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding, waarbij hij zich akkoord verklaarde met schriftelijke afdoening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, diende op 29 mei 2024 een verweerschrift in, waarna de rechtbank het onderzoek sloot.

Eiser voerde aan dat zijn aanhouding discriminatoir was, omdat het proces-verbaal van bevindingen niet duidelijk maakte wie de verdachte was en omdat hij, als voetganger, werd aangehouden voor het negeren van een verkeerslicht. Eiser stelde dat dit een gebrek was en dat het leek alsof hij als enige werd bestraft voor een overtreding die anderen, zoals fietsers en automobilisten, onbestraft konden maken. De rechtbank oordeelde echter dat het ontbreken van persoonsgegevens in het proces-verbaal niet betekende dat het niet op eiser betrekking had. De rechtbank concludeerde dat er voldoende strafrechtelijke aanleiding was voor de aanhouding en dat de stelling van eiser over discriminatie niet onderbouwd was.

De rechtbank stelde vast dat eiser aansluitend op een strafrechtelijke heenzending was opgehouden en dat de identiteit van eiser op basis van de gegevens uit het proces-verbaal kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21885

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

1. Eiser is op 17 mei 2024 om 07:04 uur opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Op 17 mei 2024 omstreeks 12:30 uur is de vrijheidsbeneming van eiser beëindigd omdat hij is heengezonden met een meldplicht.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding.
4. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Verweerder heeft op 29 mei 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Is er sprake van discriminatoire strafrechtelijke aanhouding?
5. Eiser voert aan dat sprake is van discriminatoire strafrechtelijke aanhouding. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de gemeente Amsterdam blijkt niet wie de verdachte is. Alleen daarom is al sprake van een gebrek. Ook blijkt niet welk rood stoplicht door de verdachte werd genegeerd en in welke hoedanigheid. Het heeft er alle schijn van dat deze verdachte als voetganger is staandegehouden. Niet blijkt van enige gevaarzetting door het negeren van het verkeerslicht. Iemand aanhouden voor het als voetganger negeren van een verkeerslicht riekt naar discriminatoir optreden, met name omdat eiser, als het proces-verbaal al over hem gaat, een zeer donkere huidskleur heeft. In dit verband wijst eiser op de omstandigheid dat in een stad als Amsterdam nagenoeg alle fietsers en zelfs auto’s onbestraft verkeerslichten kunnen negeren. Ook handelt verweerder onzorgvuldig door kennelijk gegevens van een andere vreemdeling aan dit dossier toe te voegen.
6. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen niet de (persoons)gegevens van eiser staan vermeld. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat het ontbreken van deze (persoons)gegevens niet maakt dat het proces-verbaal geen betrekking heeft op eiser of dat het een reden is om aan de inhoud daarvan te twijfelen. In het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding waarin wel de (persoons)gegevens van eiser zijn opgenomen staat namelijk hetzelfde proces-verbaalnummer als in het proces-verbaal van bevindingen. Hieruit kan worden afgeleid dat het proces-verbaal van bevindingen weldegelijk betrekking heeft op eiser.
7. Over de stelling dat sprake is van een discriminatoire strafrechtelijke aanhouding overweegt de rechtbank het volgende. In het proces-verbaal van bevindingen staat dat de verbalisanten, belast met toezicht en handhaving in de openbare ruimte, zagen dat eiser een rood verkeerslicht negeerde en in de richting van de De Ruijterkade 105 liep. Eiser is op grond van deze bevindingen staande gehouden ter zake van artikel 68 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990. Eiser kon vervolgens geen identiteitsbewijs overhandigen waarna hij op grond van 447e van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden. Uit dit op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal blijkt voldoende dat er een strafrechtelijke aanleiding was voor de aanhouding van eiser. De niet-onderbouwde stelling dat in een stad als Amsterdam nagenoeg alle fietsers en zelfs auto’s onbestraft verkeerslichten negeren, maar dat eiser als voetganger wel is aangehouden voor deze overtreding, maakt niet dat sprake is van discriminatoire aanhouding.
8. Eiser heeft zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig handelt door kennelijk gegevens van een andere vreemdeling aan dit dossier toe te voegen, niet onderbouwd. Uit het rechtbankdossier blijkt dit niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser op de verkeerde grondslag overgebracht en opgehouden?
9. Eiser voert aan dat hij op de verkeerde grondslag is overgebracht en opgehouden, omdat voorafgaande aan de ophouding zijn identiteit nog niet vaststond. De controle in BVID [1] en de vaststelling van zijn identiteit gebeurde immers pas op het bureau van AVIM [2] nadat hij daar was aangekomen en nadat hij aldaar door de
dacty-zuilgehaald werd. Het staat vast dat eiser niet beschikt over enig identiteitsdocument.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser aansluitend op strafrechtelijke heenzending is opgehouden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling tot uitganspunt kan en mag nemen. Op basis van deze gegevens kon eisers identiteit worden vastgesteld en is gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat in het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding de identiteitsgegevens van eiser al staan vermeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basis Voorziening Identiteitsvaststelling.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.