In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om vaststelling van een voorlopige partneralimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de behandeling van de zaak op de zitting op 22 mei 2024, waar beide partijen met hun advocaten aanwezig waren. De vrouw stelde dat er sprake was van geestelijke en lichamelijke mishandeling en dat zij niet langer samen met de man in de woning kon verblijven. De man ontkende deze beschuldigingen en voerde aan dat de vrouw hem had gemanipuleerd en geïsoleerd van zijn netwerk.
De rechtbank overwoog dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat er een onhoudbare situatie was die een ordemaatregel rechtvaardigde. De rechtbank merkte op dat de vrouw al jaren in de huidige situatie verkeerde en dat er voldoende ruimte in de woning was om apart van elkaar te verblijven. Daarom werd het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewezen.
Wat betreft de voorlopige partneralimentatie oordeelde de rechtbank dat de vrouw geen belang had bij haar verzoek, aangezien de man de vaste lasten betaalde en de vrouw toegang had tot de gezamenlijke bankrekening. De rechtbank wees ook dit verzoek af. De beslissing werd genomen door mr. H. Dragtsma, met mr. P. Hillebrand als griffier, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting.