ECLI:NL:RBDHA:2024:859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
09.253249.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van valse bankbiljetten en een gaspistool met vrijspraak van berovingen

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van een gaspistool en valse bankbiljetten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf en heeft de vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen voor de duur van 180 dagen. De verdachte werd vrijgesproken van twee berovingen, omdat de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. Tijdens de zitting op 12 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. A.L.M. de l’Isle, gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.A. Nooijen, pleitte voor vrijspraak van de feiten 1 en 2 en vroeg om een lagere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 oktober 2023 in het bezit was van een grote hoeveelheid valse bankbiljetten en een gaspistool, en dat hij het oogmerk had om deze als echt uit te geven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/253249-23 en 99/001035-31 (v.i.)
Datum uitspraak: 26 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.A. Nooijen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 subsidiair, feit 2 (met partiële vrijspraak voor het medeplegen), feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Van feit 3 moet de verdachte eveneens worden vrijgesproken wegens het ontbreken van het vereiste oogmerk om de vervalste bankbiljetten als echt uit te geven. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.3.
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is met de raadsman en anders dan de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank hiertoe dat er door de verdachte en door aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ), [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) en [aangever 3] (hierna: [aangever 3] ) diverse verklaringen zijn afgelegd. Zij hebben allen een andere lezing van de gebeurtenis en verklaren vaak tegenstrijdig. Wegens het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de verklaring van [aangever 1] is de toedracht van het voorval - met name: of [aangever 1] al dan niet vrijwillig telefoons heeft afgestaan - niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen. De verdachte dient daarom van feit 1 te worden vrijgesproken.
Wat feit 2 betreft zijn er twee relevante verklaringen: die van de verdachte en die van [aangever 2] . Ook ten aanzien van dit feit geldt dat de toedracht van het voorval onvoldoende kan worden vastgesteld, nu tegenover de lezing van de één de lezing van de ander staat en de lezing van [aangever 2] onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Voor de lezing van de verdachte dat [aangever 2] en [aangever 1] hem wilden neerschieten is steun te vinden in de aangeleverde Snapchat-berichtenwisseling tussen de verdachte en [aangever 2] , tussen de verdachte en [aangever 1] en de berichten die tussen [aangever 1] en [aangever 2] zijn gewisseld. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij een vuurwapen in zijn handen had toen [aangever 2] pasjes aan hem gaf, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van afpersing, zoals de officier van justitie heeft betoogd. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen van [aangever 2] had weten te bemachtigen en in zijn hand hield, zonder ermee te dreigen. Afgesproken zou zijn dat [aangever 2] als compensatie voor het verijdelde geweld later aan de verdachte € 2.000,- zou betalen. Als borg had hij de pasjes aan de verdachte gegeven. Bij deze stand van zaken dient vrijspraak van feit 2 te volgen.
3.4.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 428).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 en bewijsoverweging
De rechtbank heeft de hierna opgenomen wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2024, voor zover inhoudende:
Het geld was geprint. Ik heb het geprint zien worden. Ik had het bij mij om het te laten overkomen of ik veel geld had, terwijl ik het op dat moment niet breed had. Het was de bedoeling om indruk te maken. We zijn naar Hoofddorp gegaan, omdat we zouden gaan investeren in softdrugs. [aangever 2] heeft mij geprobeerd te beroven omdat hij dacht dat ik geld bij mij had, maar dat was het nepgeld.
2. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 1 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 39-41):
Op 1 oktober 2023 werd op de locatie Visbanken te 's-Gravenhage, aangehouden als verdachte:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [namen]
Nadat [achternaam verdachte] over was gebracht naar politiebureau Jan Hendrikstraat, werd er bij de insluitingsfouillering een stapel vermoedelijk nep geld aangetroffen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 25):
Ik, [verbalisant] , was belast met de insluitingsfouillering van [verdachte] . Tijdens deze fouillering trof ik:
- 120 biljetten van 50 euro ter waarde van 6000 euro,
- 177 biljetten van 20 euro ter waarde van 3540 euro.
4. Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, opgemaakt op 2 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 71):
Ik ben werkzaam als documentdeskundige. Bij het door mij ingestelde onderzoek aan de falsificaten, zag ik dat, onder andere, de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:
- De gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel;
- Het originele watermerk ontbreekt in het papier;
- De originele veiligheidsdraad ontbreekt in het papier.
Conclusie:
Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.
Bewijsoverweging:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 1 oktober 2023 is aangehouden terwijl hij in het bezit was van een grote hoeveelheid valse bankbiljetten. De verdachte wist op het moment dat hij deze biljetten ontving, dat het vals geld betrof. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om voormelde biljetten als echt en onvervalst uit te geven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de stapel valse geldbiljetten bij zich had om de suggestie te wekken dat hij over veel geld beschikte en om daarmee indruk te maken. De rechtbank stelt vast dat de biljetten, die zijn getoond op de terechtzitting, er op het eerste oog als echte biljetten uitzien. De verdachte had ook de intentie om de indruk te wekken dat het echt geld was. De verdachte heeft verder verklaard dat hij het nepgeld bij zich had toen hij onderweg was naar Hoofddorp met de intentie om te investeren in softdrugs. De verdachte heeft tegelijk verklaard dat hij het op dat moment niet breed had. De rechtbank is van oordeel dat dit sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte van plan was om het aangetroffen nepgeld te gebruiken door het als echt en onvervalst uit te geven bij één van zijn zogenoemde investeringen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht.
3.6.
Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
De rechtbank zal voor het onder 4 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2024;
2. het proces-verbaal van de afdeling specialistische ondersteuning team forensische opsporing wapens, munitie en explosieven, opgemaakt op 2 oktober 2023.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
3
hij op 1 oktober 2023 te ‘s-Gravenhage opzettelijk
- 120 bankbiljetten van 50 euro en
- 177 bankbiljetten van 20 euro,
waarvan de valsheid hem toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad;
4
hij op 1 oktober 2023 te ‘s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1
,van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Umarex, type Glock 17 Gen 5, kaliber 9 mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
,voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 – verzocht om een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie. De raadsman heeft naar voren gebracht dat, gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS-oriëntatiepunten), die ten aanzien van het voorhanden hebben van een gaspistool een gevangenisstraf van een maand noemen, de tijd door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht ruimschoots zou moeten volstaan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vals geld, met het oogmerk om dit als echt geld uit te geven. Het in omloop brengen van valse bankbiljetten is uit maatschappelijk oogpunt volstrekt onaanvaardbaar. Het vertrouwen dat mensen hebben en moeten kunnen hebben in de echtheid en waarde van bankbiljetten is een essentieel uitgangspunt voor het goed functioneren van het handelsverkeer en een gezonde economie. Het uitgeven van valse biljetten brengt nadeel teweeg bij de ontvanger(s) daarvan.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het wapen op klaarlichte dag op straat bij zich droeg.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 november 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld voor onder andere vuurwapenbezit en gekwalificeerde vermogensdelicten tot een gevangenisstraf van 7 jaren. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Dat de verdachte zich ondanks deze veroordeling nu weer aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, werkt strafverhogend.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 december 2023 en de aanvulling daarop per e-mail van 8 januari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte zwakbegaafd is, waardoor hij moeilijk overzicht kan houden op zijn problemen en daardoor snel overvraagd raakt. Het recidiverisico wordt ingeschat op hoog. De reclassering ziet geen zwaarwegende negatieve consequenties bij het opleggen van een gevangenisstraf.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat wat het voorhanden hebben betreft van het vuurwapen/gaspistool aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, die als uitgangspunt noemen een gevangenisstraf voor de duur van een maand. Strafverzwarend is, zoals hiervoor overwogen, dat de verdachte met dit wapen op straat heeft rondgelopen. Hier komt nog bij dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid nepbiljetten bij zich had, waarvoor straf moet worden opgelegd en zich eerder aan het plegen van strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van vier maanden met zich brengt.
Mede gelet op de vrijspraak van de feiten 1 en 2, is deze straf aanmerkelijk lager dan de officier van justitie heeft geëist.

7.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 15 november 2023 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de periode van 360 dagen herroept wegens het niet-naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering mondeling in die zin gewijzigd dat de herroeping een periode van 180 dagen betreft.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 209 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad hebben;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Langeveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2024.