ECLI:NL:RBDHA:2024:8580
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning voor tijdelijke kiosk in Den Haag
Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had een verzoek ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijke kiosk op een perceel in [plaats]. Dit verzoek werd door verweerder buiten behandeling gesteld, omdat eiser volgens verweerder geen belanghebbende was. Verweerder stelde dat de gemeente Den Haag eigenaar was van het perceel en dat er geen huurovereenkomst met eiser was gesloten. Eiser betwistte dit en stelde dat hij wel degelijk belanghebbende was, omdat de huurovereenkomst niet tot stand was gekomen door fouten van de gemeente.
De rechtbank overwoog dat in beginsel degene die een vergunning aanvraagt, wordt verondersteld belanghebbende te zijn. Echter, als het verzoek betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn en de rechthebbende geen toestemming geeft, kan de verzoeker geen belanghebbende zijn. De rechtbank concludeerde dat de grond waar de kiosk zou komen, eigendom was van de gemeente en dat er geen huurovereenkomst was. Hierdoor kon het verzoek van eiser niet als een aanvraag worden beschouwd volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelde dat de reactie van verweerder op het verzoek van eiser geen besluit was, waardoor er geen mogelijkheid tot bezwaar bestond. Verweerder had het bezwaar van eiser inhoudelijk beoordeeld, terwijl dit niet ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 mei 2024.