ECLI:NL:RBDHA:2024:8574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
24.18148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dit houdt in dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat Kroatië zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen en dat hij vreest voor onmenselijke behandeling bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De staatssecretaris heeft terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de Dublinverordening. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van de oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat Kroatië zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen, en dat daarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser vreest voor “pushbacks” en is bang om teruggestuurd te worden naar Afghanistan. Eiser stelt in Kroatië reëel risico te zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Eiser voert aan dat hij in de periode waarin hij in Kroatië verbleef niet serieus werd genomen, werd mishandeld en gediscrimineerd. Ook stelt hij dat hij door de Kroatische autoriteiten onder erbarmelijke omstandigheden is gedetineerd op een politiebureau. Op basis hiervan stelt eiser bang te zijn voor (indirect) refoulement. Ook is de asielprocedure in Kroatië volgens eiser onzorgvuldig en loopt hij bij overdracht het risico om op straat terecht te komen. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2017 en naar een publicatie van Amnesty International van 11 juni 2020. Eiser is zich bewust van de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023, waarin werd geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt echter dat op basis van zijn persoonlijk betoog in dit concrete geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 [2] . Uit deze uitspraak blijkt dat ten aanzien van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat Dublinclaimanten in Kroatië opvang krijgen en toegelaten worden tot de asielprocedure. Ook blijkt hieruit dat zij geen risico lopen op uitzetting. Hij stelt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 Handvest. De staatssecretaris merkt nog op dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Uit vaste jurisprudentie volgt dat eiser bij de autoriteiten van Kroatië dient te klagen als Kroatië zich niet houdt aan deze richtlijnen, en dat dit geen reden is om hem niet over te dragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, de staatssecretaris ten opzichte van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser heeft met enkel zijn persoonlijk betoog niet aannemelijk gemaakt dat sinds de voornoemde uitspraak van de Afdeling in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die ertoe leiden dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn stellingen met geen enkel objectief stuk onderbouwd. Voorts hebben de Kroatische autoriteiten met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen en verdragen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Met het claimakkoord heeft de Kroatische overheid zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. Daarnaast is niet gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is bij de Kroatische autoriteiten te klagen, dat de Kroatische autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
De staatssecretaris heeft zich voorts deugdelijk om het standpunt gesteld dat er in de stellingen van eiser geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Ook die beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.