ECLI:NL:RBDHA:2024:8572
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen.
Eiser heeft aangevoerd dat Kroatië zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen en dat hij vreest voor onmenselijke behandeling bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zijn stellingen niet met objectief bewijs heeft onderbouwd en dat de Kroatische autoriteiten zich hebben gebonden aan internationale verplichtingen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.