ECLI:NL:RBDHA:2024:8563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
22/7356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor vergunningvrij bouwwerk bij beschermd rijksmonument

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het beroep van eisers tegen de aan hen opgelegde last onder dwangsom van 8 maart 2022 is ongegrond verklaard. De last was opgelegd omdat eisers zonder omgevingsvergunning een terras met overkapping en berging hadden gerealiseerd in de tuin van hun woning, die een beschermd rijksmonument is. De rechtbank oordeelde dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft, aangezien de overtreding vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet had plaatsgevonden.

Eisers betoogden dat het bouwwerk vergunningvrij mocht worden gerealiseerd, maar de rechtbank stelde vast dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, omdat het zich bij een rijksmonument bevindt. De rechtbank concludeerde dat handhavend optreden gerechtvaardigd is, gezien het algemeen belang van handhaving en het ontbreken van concreet zicht op legalisatie van het bouwwerk. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eisers niet voldoende concrete vergelijkingen hebben aangedragen.

De rechtbank heeft de last onder dwangsom gehandhaafd en de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de uitspraak, om te voorkomen dat eisers direct een dwangsom verbeuren. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] en

[eiseres],
uit [woonplaats], eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder
(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de aan hen opgelegde last onder dwangsom van 8 maart 2022 (het primaire besluit). Deze last is opgelegd omdat eisers zonder omgevingsvergunning een terras met overkapping en berging (het bouwwerk) hebben gerealiseerd in de tuin bij hun woning. In het besluit van 5 oktober 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.1.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Verweerder heeft de termijn om te voldoen aan de last verlengd tot na de uitspraak in deze procedure.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
2.1.
Het primaire besluit dateert van 8 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het bouwwerk niet vergunningvrij mocht worden gerealiseerd en in stand gehouden en dat daarom sprake is van een overtreding. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden achterwege zou moeten blijven.
Het beroep van eisers
4. Eisers betogen dat er geen sprake is van een overtreding. Een omgevingsvergunning is volgens hen niet nodig omdat het bouwwerk voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen uit artikel 2, derde onderdeel, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bouwwerk ligt volgens eisers, anders dan verweerder heeft aangenomen, in het achtererfgebied.
Overtreding
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo – voor zover hier van belang – is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
In artikel 2, aanhef en onderdeel 3 van bijlage II van het Bor is bepaald dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet is vereist voor een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits voldaan wordt aan de in die bepaling geformuleerde voorwaarden.
Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van bijlage II bij het Bor is voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan wel een omgevingsvergunning vereist, indien de activiteit in, aan, op of bij onder meer een rijksmonument plaatsvindt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat een omgevingsvergunning is vereist voor het bouwwerk. Daarbij kan in het midden blijven of het bouwwerk al dan niet in het achtererfgebied bij de woning is gerealiseerd. Niet in geschil is immers dat de woning van eisers een rijksmonument is. Uit artikel 4a, eerste lid, van bijlage II bij het Bor en de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling [1] , volgt dat de mogelijkheid om vergunningvrij een bijbehorend bouwwerk te bouwen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor, niet openstaat bij monumenten. Hoewel het bouwwerk op enige meters van de woning is opgericht, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijbehorend bouwwerk bij een beschermd rijksmonument in de zin van artikel 4a, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bor [2] , waarin is toegelicht dat onder het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een monument mede wordt verstaan het bouwen op het perceel bij het betrokken monument. Die situatie doet zich hier voor.
5.2.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het zonder omgevingsvergunning bouwen en in stand houden van het bouwwerk een overtreding oplevert.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal verweerder in de regel van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen concreet zicht is op legalisatie. Niet in geschil is dat het bouwwerk niet past binnen de bestemming “Tuin” waarbinnen het is opgericht. Het staat verder vast dat eisers geen omgevingsvergunning hebben aangevraagd voor het bouwwerk zoals het er nu staat. Het staat eisers vrij die aanvraag alsnog te doen. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder ter zitting heeft verduidelijkt dat geen registratie is aangetroffen van de door eisers genoemde uitlating van de toezichthouder dat een eventuele aanvraag niet ingewilligd zou worden.
7.1.
Dat inmiddels wel een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwwerk in aangepaste vorm, leidt niet tot een ander oordeel. Met die vergunning is het bouwwerk zoals dat er nu staat, immers niet gelegaliseerd. Het verlenen van deze vergunning betekent wel dat eisers aan de last kunnen voldoen door het bouwwerk in overeenstemming te brengen met die vergunning.
Evenredigheid handhaving
8. Eisers betogen dat handhavend optreden onevenredig is. Volgens eisers is sprake van een kleine overtreding, nu het bouwwerk in harmonie is met de omgeving en niemand hier last van heeft.
8.1.
Gelet op het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel, zal de rechtbank de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de last onder dwangsom beoordelen. De rechtbank overweegt dat de last onder dwangsom op zichzelf geschikt is om het beoogde doel (het beëindigen van de overtreding) te bereiken. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de last onder dwangsom ook noodzakelijk was en dat een minder ingrijpend middel niet kon worden gebruikt. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat een handhavingsverzoek is ingediend bij verweerder en dat eisers in de resultaten van de uitgevoerde inspecties en het schriftelijke voornemen van verweerder om tot handhaving over te gaan, geen aanleiding hebben gezien de overtreding te beëindigen. In het kader van de evenwichtigheid moet worden beoordeeld of de op zichzelf geschikte en noodzakelijke maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is voor eisers. In dat verband acht de rechtbank van belang dat het realiseren en in stand houden van het bouwwerk zonder omgevingsvergunning geen overtreding van geringe aard en ernst is. De gevolgen van de overtreding zijn bovendien doorlopend, in die zin dat het bouwwerk blijft bestaan. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid komt daaraan veel gewicht toe [3] . Verweerder heeft hierbij mogen meewegen dat afzien van handhavend optreden de rechtszekerheid aantast en dat precedentwerking moet worden voorkomen. Eisers hebben ondertussen ruim de tijd gehad om de overtreding ongedaan te maken. Bovendien hebben zij het risico genomen om het bouwwerk te realiseren zonder omgevingsvergunning. Gelet hierop en gelet op het algemeen belang bij handhaving, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het opleggen van de last onder dwangsom onevenwichtig is.
8.2.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat handhavend optreden in dit geval niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat hiervan had moeten worden afgezien.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
9. Eisers betogen dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voeren zij aan dat in hun woonwijk meerdere vergelijkbare bouwwerken staan zonder dat daar een omgevingsvergunning voor is verleend en waartegen niet wordt opgetreden.
9.1.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eisers hebben in algemene zin gesteld dat er meer illegale bouwwerken zijn in de wijk. Omdat zij het niet correct vinden om hun buurtgenoten mogelijk in problemen te brengen, hebben zij ervoor gekozen niet concreet toe te lichten op welke percelen volgens hen sprake is van vergelijkbare overtredingen. Dit betekent dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er sprake is van gelijke gevallen. Onduidelijk is immers of de door eisers bedoelde situaties vergelijkbare bouwwerken betreffen en of hier al dan niet vergunning voor is verleend. Verweerder heeft verder onbetwist toegelicht dat gelijktijdig met het verzoek om handhavend op te treden tegen eisers, vier andere handhavingsverzoeken zijn gedaan die allemaal zijn opgepakt door aanschrijvingen te versturen. Daarmee is geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel uitsluitend heeft opgetreden jegens eisers.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
11. Om te voorkomen dat eisers na deze uitspraak direct een dwangsom verbeuren, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom van 8 maart 2022 wordt verlengd tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de last onder dwangsom van 8 maart 2022 wordt verlengd tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van 17 juni 2011 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit archeologische monumentenzorg in verband met de modernisering van de monumentenzorg en enkele technische aanpassingen; Stb. 2011, 339, blz. 10.
2.Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht; Stb. 2014, 333, blz. 44.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811.