ECLI:NL:RBDHA:2024:8547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/09/615616 / HA RK 21-308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlanderschap op basis van artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, geboren in Somalië, verzocht om vaststelling van het Nederlanderschap van haar kind, [minderjarige 1], geboren in Canada. Het verzoek was gebaseerd op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat niet kon worden vastgesteld dat [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit had verkregen door geboorte uit een Nederlandse moeder of vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit bezat, maar dat de naam op de geboorteakte van [minderjarige 1] niet overeenkwam met die van verzoekster. Verzoekster had een verzoek tot wijziging van de geboorteakte ingediend, maar de rechtbank ontving geen bewijs van deze wijziging. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als uit een DNA-test zou blijken dat verzoekster de biologische moeder is, dit niet automatisch betekent dat zij ook de juridische moeder is. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [minderjarige 1] het Nederlanderschap kon ontlenen aan verzoekster of de man.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-308
Zaaknummer: C/09/615616
Datum beschikking: 21 mei 2024

Beschikking op het op 27 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Hofstede te Almelo, nu mr. M.H. van der Linden te Almelo.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. M.L.K. Law.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van de IND van 31 augustus 2021, met bijlage;
- de brief van verzoekster van 14 februari 2022, met bijlagen;
- de brief van verzoekster van 2 november 2022, met bijlage;
- de brief van verzoekster van 9 januari 2023, met bijlage;
- de brief van de IND van 1 juni 2023;
- de brief van verzoekster van 10 juli 2023, met bijlagen;
- de brief van verzoekster van 6 september 2023, met bijlage;
- de conclusie van de officier van justitie van 6 maart 2024.
Op 9 april 2024 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij is alleen mr. M.L.K. Law namens de IND verschenen. Verzoekster is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet op de zitting verschenen.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige 1] , vanaf zijn geboorte op [geboortedatum 1] 2015, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

- Op 26 juni 2023 zijn verzoekster, geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [plaatsnaam 1] , Somalië, en [naam 1] (hierna: de man), geboren op [geboortedatum 3] 1984 te [plaatsnaam 1] , Somalië in [woonplaats] met elkaar gehuwd.
- Verzoekster en de man wonen volgens een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) samen met de kinderen:
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 4] 2011 te [woonplaats] ,
- [minderjarige 3] [geslachtsnaam] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 5] 2013 te [woonplaats] en
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [plaatsnaam 2] ,
Canada.
- Bij Koninklijk Besluit van 15 september 2014 is verzoekster genaturaliseerd. De kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn meegenaturaliseerd.
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op 3 september 2020 in de gemeente [woonplaats] door de man erkend.
- Bij Koninklijk Besluit van 17 oktober 2018 is de man genaturaliseerd. De aanvraag is gedaan door “ [naam 1] ”. Bij naturalisatie is de geslachtsnaam vastgesteld als “ [geslachtsnaam] ” en zijn voornaam als “ [voornaam] ”. De man heeft bij zijn aanvraag verklaard geen minderjarige kinderen te hebben voor wie medeverlening wordt verzocht.
- In een overgelegd “Marriage Certificate” van “Somali Fereral Republic, Yakshid Distract Court, Magadishu-Somalia” is opgenomen dat op [huwelijksdatum] 2010 volgens de Islamitische wetgeving een huwelijk is gesloten tussen [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1984 en [verzoekster] , geboren op [geboortedatum 2] 1985.
- Blijkens de overgelegde, gelegaliseerde Canadese geboorteakte is op [geboortedatum 1] 2015 in [plaatsnaam 2] , Canada, voornoemde [minderjarige 1] geboren. Als moeder staat “ [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1986, te [plaatsnaam 1] , Somalië”, geregistreerd. Als vader staat “ [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1985, te [plaatsnaam 1] , Somalië”, geregistreerd.
- [minderjarige 1] heeft een Canadees paspoort (gehad). In de BRP staat [minderjarige 1] ingeschreven met de Canadese nationaliteit. Bij zijn gegevens in de BRP staan geen ouders vermeld.

Beoordeling

Verzoek uitstel van de zitting
Verzoekster is niet op de zitting verschenen. Het is de rechtbank daarna gebleken dat de advocaat van verzoekster op 8 april 2024, om 17.01 uur, een e-mail aan de rechtbank heeft gestuurd met de mededeling dat haar cliënt bezig was met een DNA-test en daarvan over twee weken de uitslag verwachtte. In verband hiermee verzocht de advocaat om een uitstel van de zitting van twee weken. In diezelfde e-mail liet de advocaat van verzoekster ook weten dat zij en haar cliënt niet op de zitting zouden verschijnen en dat haar cliënt persisteerde bij haar verzoek.
Het uitstelverzoek is laat ontvangen, niet toegestuurd aan belanghebbende, maar bovenal niet gegrond op klemmende redenen, zodat de rechtbank hieraan in overeenstemming met artikel 1.4.7 van het landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter voorbijgaat.
Bezit [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit?
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit. De rechtbank kan niet het Nederlanderschap verlenen.
In geschil is of [minderjarige 1] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Zij is met de man in 2010 op Islamitische wijze in het huwelijk getreden. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren, [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] . Op het moment dat [minderjarige 1] werd geboren verbleef verzoekster met de andere kinderen – na een ruzie met de man – in Canada. Zij heeft daar onder een andere naam, namelijk “ [naam 2] ” een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft zij op een later moment weer ingetrokken en zij is toen teruggegaan naar Nederland. Op de Canadese geboorteakte van [minderjarige 1] is de naam “ [naam 2] ” vermeld. Verzoekster heeft bij de Canadese autoriteiten een verzoek tot wijziging van de geboorteakte ingediend, zodat onder meer haar naam wordt gewijzigd in “ [verzoekster] ”. Hierop is volgens haar nog geen beslissing genomen. [minderjarige 1] is volgens verzoekster dus geboren uit een Nederlandse moeder en Nederlandse vader, zodat hij vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit.
De IND stelt zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door geboorte uit een Nederlandse moeder dan wel door geboorte uit een Nederlandse vader. Niet is aangetoond dat er een afstammingsrelatie is tussen [minderjarige 1] en verzoekster. In ieder geval is “ [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1986 te [plaatsnaam 1] , Somalie” ‑ die als moeder op de geboorteakte van [minderjarige 1] staat ‑ niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De man is ook niet de juridische vader van [minderjarige 1] . Volgens de IND is het Islamitische huwelijk tussen verzoekster en de man niet rechtsgeldig. De man was ten tijde van de geboorte ook geen Nederlander.
Ontleent [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit aan de man?
Artikel 3 RWN bepaalt dat Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
De rechtbank stelt vast dat de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] niet de Nederlandse nationaliteit had, de man is immers pas op 17 oktober 2018 genaturaliseerd. Het gestelde vaderschap van de man kan reeds daarom niet de Nederlandse nationaliteit van [minderjarige 1] ten tijde van zijn geboorte tot gevolg hebben gehad. Dit dus nog daargelaten de vraag of de man wel de juridische vader is van [minderjarige 1] en ook overigens nog daargelaten dat de man bij zijn naturalisatie-aanvraag nota bene heeft verklaard geen minderjarige kinderen te hebben voor wie medeverlening wordt verzocht.
Niet gesteld noch gebleken is dat [minderjarige 1] op andere wijze het Nederlanderschap aan de man zou kunnen ontlenen.
Ontleent [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit aan verzoekster?
Verzoekster had ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit. Op de geboorteakte van [minderjarige 1] staat “ [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1986, te [plaatsnaam 1] , Somalië”, als moeder geregistreerd. De rechtbank kan niet vaststellen dat verzoekster dezelfde persoon is als voornoemde “ [naam 2] ”. Zowel de naam als de geboortedatum van verzoekster wijken immers af van de naam en geboortedatum van de op de geboorteakte vermelde moeder van [minderjarige 1] . Verzoekster heeft in haar inleidende verzoekschrift aangevoerd dat zij in Canada een verzoek tot wijziging van de geboorteakte van [minderjarige 1] heeft ingediend, in die zin dat haar naam als de naam van zijn moeder op de geboorteakte wordt vermeld. De onderhavige procedure is in verband hiermee herhaaldelijk aangehouden. Verzoekster heeft de rechtbank over de uitkomst van die procedure niet meer geïnformeerd, de rechtbank heeft geen gewijzigde geboorteakte ontvangen en verzoekster is evenmin op de zitting verschenen om een nadere toelichting te geven. Ook als uit een DNAonderzoek, dat kennelijk op dit moment wordt uitgevoerd, blijkt dat verzoekster de biologische moeder is van [minderjarige 1] , kan niet zonder meer worden vastgesteld dat verzoekster vanaf de geboorte de juridische moeder is van [minderjarige 1] zodat hij aan haar het Nederlanderschap kan ontlenen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding meer om de beslissing in deze zaak aan te houden.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, A.M. Brakel en A.M.M. Vingerling, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2024.