ECLI:NL:RBDHA:2024:854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL24.872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot binnentreden en bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Loijenga, waarin hem op 9 januari 2024 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de machtiging tot binnentreden en stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging tot binnentreden geldig was op het moment van de eerste betreding van de woning van eiser, ondanks dat deze eerder was afgegeven. Eiser's argument dat de machtiging niet opnieuw kon worden gebruikt na een eerdere betreding werd verworpen. Daarnaast werd het argument dat er geen registertolk was gebruikt tijdens het gehoor niet gevolgd, aangezien uit het proces-verbaal bleek dat er wel degelijk een beëdigde tolk was ingeschakeld.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. Bij besluit van 9 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn.
Machtiging binnentreden in een woning
3. Eiser voert allereerst aan dat de staatssecretaris niet bevoegd was binnen te treden in de woning van eiser om hem staande te houden. De machtiging is afgegeven op 8 januari 2024 maar is die dag niet gebruikt. Op 9 januari 2024 zijn ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen in de woning van eiser getreden op een moment dat hij er niet was. Nadat eiser was teruggekeerd naar zijn kamer is een tweede maal binnengetreden. De machtiging was toen echter al verlopen.
3.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de betreffende verbalisanten niet bevoegd waren binnen te treden in de woning van eiser. De machtiging is inderdaad afgegeven op 8 januari 2024. In deze machtiging is vermeld dat de machtiging geldig is op de dag waarop zij is afgegeven en de drie daarop volgende dagen. Deze machtiging was dan ook geldig op de dag dat de verbalisanten eisers woning zijn binnengetreden. Het standpunt van eiser dat een machtiging niet nog een keer kan worden gebruikt nadat een woning eenmaal is binnengetreden, kan niet worden gevolgd, Aan het doel van het binnentreden was ten tijde van de eerste betreding van de woning immers niet voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het gehoor
4. Eiser voert verder aan dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring geen gebruik is gemaakt van een registertolk.
4.1.
De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat geen gebruik is gemaakt van een registertolk. In het proces-verbaal van gehoor is vermeld dat de vreemdeling in de Arabische (Algerijnse) taal met behulp van de tolk [nummer] van het tolkencentrum telefonisch is medegedeeld dat deze zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman. Ook is in het proces-verbaal vermeld dat de vreemdeling in de Arabische (Algerijnse) taal met behulp van de tolk [nummer] van het tolkencentrum telefonisch zijn verklaringen aan de brigadier van de politie heeft gegeven. Hoewel dit niet expliciet in het proces-verbaal van gehoor is beschreven, betreft het in dit geval een beëdigde tolk. Dat heeft de gemachtigde van de staatssecretaris tijdens de zitting in het digitale systeem van de staatssecretaris gecontroleerd en verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet bestreden. Uit de gronden volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Op de zitting heeft eiser ook geen redenen naar voren gebracht die aanleiding zouden kunnen geven de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. Het is eiser niet duidelijk welke uitzethandelingen de staatssecretaris verricht heeft.
6.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de staatssecretaris niet voortvarend te werk gaat. De staatssecretaris heeft op 20 december 2023 een laissez-passer (lp)-traject opgestart voor eiser. Eiser zou op 11 januari 2024 worden gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten, maar eiser heeft er zelf voor gekozen om niet te verschijnen op die presentatie.
Niet gesteld of gebleken is dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen lp wordt verstrekt als hij aan het verkrijgen daarvan zijn volledige medewerking verleent. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Bovendien is eiser eerder, op 21 april 2021, geregistreerd als vetrokken met bestemming onbekend. Hieruit en uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.