ECLI:NL:RBDHA:2024:8538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/09/666212 / JE RK 24-905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld. De kinderrechter had eerder op 16 mei 2024 een spoedmachtiging verleend voor een tijdelijke uithuisplaatsing van de minderjarige, die in verband met ernstige zorgen over zijn psychische toestand was opgenomen in het ziekenhuis na een suïcidepoging. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2024 waren de ouders van de minderjarige aanwezig, die instemden met het verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige niet meer thuis wil wonen en dat er een verstoorde relatie met de ouders is. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en verleende de machtiging met ingang van 29 mei 2024 tot 26 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 3 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/666212 / JE RK 24-905
Datum uitspraak: 24 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter
Machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij de beschikking van 16 mei 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 16 mei 2024 tot 29 mei 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling ter zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de voornoemde beschikking van 16 mei 2024;
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2024.
1.3.
Op 24 mei 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover, een dag voorafgaand aan de zitting, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 16 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er bestaan ernstige zorgen over de psychische toestand van [minderjarige] . Op maandag 13 mei 2024 is [minderjarige] opgenomen in het ziekenhuis nadat hij was aangetroffen op een dak van een gebouw met het voornemen om suïcide te plegen en hij heeft daarbij zorgelijke uitspraken gedaan. Nadat [minderjarige] uit het ziekenhuis was ontslagen, wilde hij graag naar huis. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd om tot veiligheidsafspraken te komen met de ouders. Het is lastig gebleken om met de ouders hierover in gesprek te gaan. [minderjarige] is vervolgens geplaatst op een noodbed in de regio Haaglanden. De volgende dag is nogmaals geprobeerd om met de ouders in gesprek te gaan. De gemoederen liepen echter hoog op. De ouders bleven aangeven dat [minderjarige] niet thuis wil wonen en dat zij hem ook thuis niet kunnen ontvangen. Na aanhouden van de jeugdbeschermer zijn uiteindelijk veiligheidsafspraken gemaakt. [minderjarige] heeft desondanks aangegeven niet meer thuis te willen wonen, mede in het licht van de uitlatingen van de vader en omdat [minderjarige] heeft aangegeven bang te zijn voor (fysieke) escalatie. Gezien de complexiteit van de situatie en de angst die [minderjarige] liet zien, werd besloten om het maken van veiligheidsafspraken te staken en te zoeken naar een crisisplek. WMK Zorg is bereid gebleken om een crisisplaats aan [minderjarige] te bieden voor 30 dagen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat [minderjarige] ook na de crisisplaatsing bij WMK Zorg kan blijven en dat zijn perspectief daar ligt. Hier kan [minderjarige] toewerken naar zelfstandigheid. [minderjarige] voelt zich veilig op deze plek en hij is gestart met dagbesteding. Om de plaatsing bij WMK Zorg te (blijven) realiseren is een machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
De ouders stemmen in met het verzoek. De vader heeft aangegeven dat de ouders het beste voor [minderjarige] willen. De ouders vinden het belangrijk dat er niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing, omdat dit veel risico’s met zich meebrengt. Het is al te vaak gebeurd dat [minderjarige] (te vroeg of uit nood) terug naar huis geplaatst werd en dat het daar mis ging, dit willen de ouders in de toekomst voorkomen. Volgens de vader is het belangrijkste dat [minderjarige] zich gaat ontwikkelen en dat hij toe gaat werken naar zelfstandigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] heeft een belast verleden en er is sprake van meervoudige individuele problematiek. Ook is er sprake van een verstoorde relatie tussen [minderjarige] en de ouders. De afgelopen periode is er veel gebeurd, waardoor de zorgen over de psychische toestand van [minderjarige] zijn toegenomen. [minderjarige] heeft zorgelijke uitspraken gedaan over suïcide terwijl hij op een dak van een gebouw stond. Nadat hij was ontslagen uit het ziekenhuis, is het lastig gebleken om tot veiligheidsafspraken te komen en bodemeisen vast te stellen in overleg met de ouders om [minderjarige] weer thuis te laten wonen. [minderjarige] heeft uiteindelijk duidelijk aangegeven dat hij niet meer terug wil naar de ouders. Sinds 16 mei 2024 verblijft [minderjarige] daarom op een crisisplek bij WMK Zorg in Amsterdam. [minderjarige] heeft bevestigd dat hij hier wil blijven en niet meer terug wil naar de ouders. Hij heeft ervoor gekozen om nu een andere weg in te slaan. De kinderrechter respecteert de keuze van [minderjarige] en acht het in zijn belang dat deze plaatsing gecontinueerd wordt. Het is belangrijk dat [minderjarige] op een veilige en stabiele plek is waar hij kan werken aan zijn eigen ontwikkeling en zelfstandigheid en dat de noodzakelijk hulpverlening kan worden ingezet en gecontinueerd. Daarnaast moet worden bekeken of het contact tussen [minderjarige] en de ouders de komende tijd – in het tempo van [minderjarige] – kan worden hersteld, en of de ouders nog een rol kunnen spelen in de verzorging van opvoeding van [minderjarige] . Gelet op de forse zorgen van [minderjarige] en de verstoorde verstandsverhouding met de ouders, is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 mei 2024 tot 26 oktober 2024, zijnde het einde van de ondertoezichtstelling;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 3 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.