ECLI:NL:RBDHA:2024:8532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
NL23.17416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser uit Pakistan en de beoordeling van bescherming door de staat

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, afkomstig uit Pakistan, heeft op 17 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 24 mei 2023 is afgewezen. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bescherming kan krijgen in Pakistan, ondanks dat verweerder heeft erkend dat eiser in het verleden is blootgesteld aan ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, en vernietigt het bestreden besluit. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750,-. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 17 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen met het bestreden besluit van 24 mei 2023.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. S. Parvez heeft als tolk opgetreden.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat heeft eiser aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd?
4. Eiser heeft verklaard dat hij uit een arme familie komt en een geheime relatie heeft gehad met [naam] , een meisje uit een rijke familie. In Pakistan is het niet toegestaan dat ongehuwde mannen en vrouwen met elkaar omgaan. De ouders van [naam] zijn achter de relatie gekomen, waarop eiser op 11 mei 2016 is ontvoerd en meegenomen naar een boerderij door [naam] ’s vader en een aantal anderen. Daar hebben zij eiser vier dagen vastgehouden en gemarteld: hij werd onder andere geslagen en er werd een vinger bij hem afgehakt. Toen de daders weg waren heeft eiser de boerderij kunnen verlaten en is hij door een voorbijganger naar het ziekenhuis gebracht. Eisers vader heeft aangifte gedaan bij de politie in het ziekenhuis. Met zijn vaders aangifte is niets gedaan. Zijn vader is naar een hogere officier van de politie gegaan, maar die vroeg veel geld en dat kon hij niet betalen. Eiser stelt dat de ouders van [naam] de politie hebben omgekocht en een aangifte tegen hem hebben gedaan, als gevolg waarvan de Pakistaanse autoriteiten een arrestatiebevel tegen hem hebben uitgevaardigd. Maar ook de familie zelf is rijk en kan eiser overal in Pakistan vinden. Eiser is daarom uit Pakistan gevlucht.
Wat is het standpunt van verweerder?
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Geheime relatie;
Ontvoering 11 mei 2016 en mishandeling.
Verweerder heeft alle elementen in het relaas geloofwaardig gevonden en vastgesteld dat eiser in het verleden is blootgesteld aan ernstige schade. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade omdat hij hiervoor bescherming kan krijgen in Pakistan dan wel dat hij in Pakistan een binnenlands vestigingsalternatief heeft. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen.
Mocht verweerder vinden dat eiser bescherming kan krijgen in Pakistan?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiser bescherming kan krijgen in Pakistan onvoldoende heeft gemotiveerd.
6.1.
Verweerder heeft aangegeven dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij in Pakistan geen bescherming kan inroepen en dat hij daarin niet is geslaagd. Verweerder heeft eisers verklaringen dat de familie van [naam] aangifte tegen hem heeft gedaan en dat de Pakistaanse staat naar aanleiding daarvan een arrestatiebevel tegen hem heeft uitgevaardigd ongeloofwaardig geacht. Dat dit in de weg staat aan het zoeken van bescherming volgt verweerder daarom niet. Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat eiser een onvertaalde kopie van de aangifte door zijn vader heeft overgelegd. Hieruit kan niet volgen dat er niets met deze aangifte is gedaan of dat [naam] ’s familie aangifte tegen eiser heeft gedaan. Omdat de aangifte onvertaald is kan verder de relevantie van het document niet beoordeeld worden. Verweerder heeft er verder op gewezen dat als de politie in Pakistan een aangifte niet in behandeling neemt, er verschillende mogelijkheden zijn om bescherming te zoeken. Onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht voor Pakistan van september 2022 van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hij gewezen op de volgende alternatieven: een klacht indienen; vragen of een ‘justice of the peace’ zijn zaak overneemt; hulp vragen van iemand met politieke invloed; en een traditionele Jirga-raad om advies vragen. Hoewel uit hetzelfde ambtsbericht blijkt dat bescherming in Pakistan vaak een financiële kwestie is, lag het volgens verweerder op de weg van eiser om zich tot NGO’s of internationale organisaties te wenden voor rechtshulp of publiciteit. Niet is gebleken dat eiser deze mogelijkheden heeft benut. In zijn verweerschrift heeft verweerder in reactie op het beroep nog aangegeven dat het algemeen ambtsbericht slechts meldt dat bescherming ‘vaak’ een financiële kwestie is en dat eiser niet heeft geconcretiseerd waarom dat voor hem ook geldt.
6.2.
Of eiser bescherming kan krijgen tegen ernstige schade in Pakistan moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3.37c van het Voorschrift Vreemdelingen (VV). Uit deze bepaling volgt dat bescherming alleen geboden kan worden door de staat of partijen/organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van het grondgebied daarvan beheersen. Verder volgt uit deze bepaling dat bescherming doeltreffend en van niet-tijdelijke aard moet zijn. In het algemeen wordt dergelijke bescherming door de staat geboden als die redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen en wanneer de verzoeker toegang tot een dergelijke bescherming heeft.
6.3.
Uit verweerders beleid in paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat hij bij het beoordelen van bescherming in de zin van artikel 3.37c van de VV eerst onderzoekt of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is aan de hand van algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst. Als is vastgesteld dat bescherming mogelijk is, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn om hem bescherming te bieden.
6.4.
Over de maatregelen getroffen door de Pakistaanse staat in zijn algemeenheid heeft verweerder alleen opgenomen dat het inroepen van bescherming vaak een financiële kwestie is. Verweerders standpunt komt er dus in feite op neer dat bescherming door de staat in zijn algemeenheid mogelijk is voor mensen met financiële middelen. Eiser heeft echter nu juist verklaard dat hij uit een arme familie komt en dat zijn vaders aangifte tot niets heeft geleid vanwege een gebrek aan financiële middelen. Verweerder heeft niet tegengeworpen dat eiser hierover ongeloofwaardig heeft verklaard. Dat eiser een onvertaalde kopie van de aangifte heeft overgelegd doet daar niet aan af. In aanvulling op wat verweerder heeft opgenomen over bescherming door de staat heeft verweerder aangegeven dat er alternatieven zijn voor het doen van aangifte. Hoe deze alternatieven kunnen leiden tot doeltreffende en niet-tijdelijke bescherming in de zin van artikel 3.37c van het VV heeft verweerder echter niet uitgelegd. Verweerders standpunt dat eiser bescherming kon krijgen in Pakistan is daarom onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
7. Het voorgaande laat onverlet dat als verweerder zijn standpunt over een vestigingsalternatief kan handhaven, hij op die grond tot afwijzing van eisers asielaanvraag over kan gaan. De rechtbank zal daarom hieronder ook beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een vestigingsalternatief heeft in Pakistan.
Mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser een vestigingsalternatief heeft in Pakistan?
8. De rechtbank volgt verweerders standpunt over een vestigingsalternatief voor eiser in Pakistan niet. Zij acht dit standpunt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
8.1.
Verweerder heeft aangegeven dat eiser buiten de regio waar hij vandaan komt geen reëel risico loopt op ernstige schade dan wel dat hij daar bescherming kan inroepen. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij elders gevaar loopt, dat hij daar op voorhand geen bescherming kan krijgen of dat hij tevergeefs bescherming heeft gezocht. Eisers stelling dat [naam] ’s familie eiser overal in Pakistan kan vinden omdat ze rijk zijn acht verweerder onvoldoende onderbouwd. Verweerder werpt verder ook in dit kader tegen dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over een tegenaangifte en arrestatiebevel.
8.2.
Of eiser een vestigingsalternatief in Pakistan kan worden tegengeworpen moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3.37d van het VV. Uit deze bepaling volgt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming tegen ernstige schade, als hij in een deel van het land van herkomst geen reëel risico loopt op zulke schade of als hij daar toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV. Hij moet wel naar dat deel van het land kunnen reizen, zich daar toegang toe kunnen verschaffen en van hem moet redelijkerwijs kunnen worden verwacht dat hij zich daar vestigt.
8.3.
Uit het beleid van verweerder in paragraaf C2/3.4 van de Vc volgt dat verweerder aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen beoordeelt of een vestigingsalternatief in de zin van artikel 3.37d van het VV in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is. Verder staat in dezelfde paragraaf dat verweerder in het landgebonden asielbeleid het bestaan van een vestigingsalternatief van tevoren kan vaststellen dan wel uitsluiten.
8.4.
Uit het bestreden besluit volgt niet op basis van welke bronnen en welke individuele beoordeling verweerder het standpunt inneemt dat voor eiser elders in het land een vestigingsalternatief beschikbaar is. Daar staat in het besluit niets over opgenomen. In zijn landgebonden beleid voor Pakistan in paragraaf C7/27 van de Vc staat enkel opgenomen aan welke categorieën personen geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Op zitting heeft verweerder volstaan met de mededeling dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij elders in het land gevaar loopt dan wel geen bescherming kan krijgen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat verweerder het bestreden besluit niet volgens zijn eigen beleid heeft voorbereid en dat hij onvoldoende heeft uitgelegd waarom eiser een vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt.
Neemt de rechtbank de nieuwe op zitting genoemde feiten mee?
9. De rechtbank laat de verklaring van eiser op zitting dat zijn moeder is gemarteld en vermoord en dat dit in verband staat met de reden voor zijn vlucht buiten de beoordeling. Dit omdat deze stelling pas op zitting is ingenomen en niet is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op eisers aanvraag.
11. Eisers onder 9 genoemde verklaring moet verweerder meenemen bij het nemen van een nieuw besluit. Eiser zal zijn stelling eventueel nader kunnen onderbouwen in het kader van de besluitvorming.
12. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder hiervoor acht weken geven.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Die stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punten voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.