ECLI:NL:RBDHA:2024:8530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/7159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) behandeld. Eiser, werkzaam als taxichauffeur, had zijn aanvraag ingediend na een eerdere VOG die op 1 augustus 2022 was verleend. De minister voor Rechtsbescherming had de aanvraag afgewezen op basis van justitiële gegevens die in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) waren geregistreerd. Deze gegevens omvatten onder andere een geldboete wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van een verkeersregelaar en een veroordeling voor mishandeling en andere strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot de afwijzing heeft kunnen komen, omdat de gepleegde delicten een risico vormen voor de veiligheid van passagiers en andere weggebruikers. Eiser betwist de afwijzing en stelt dat zijn gedrag in de privésfeer niet relevant is voor zijn functie als taxichauffeur. De rechtbank stelt echter vast dat de geweldsdelicten, indien herhaald, een belemmering vormen voor de uitoefening van zijn functie. De rechtbank concludeert dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij de afgifte van de VOG. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.N.O. Keita).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft als taxichauffeur gewerkt en beschikte daartoe over een chauffeurskaart. Verweerder heeft eiser verzocht om een nieuwe VOG over te leggen, nadat hij in het kader van de continue screening [1] een melding had ontvangen dat eiser recentelijk met justitie in aanraking is gekomen. Eiser heeft vervolgens op 14 april 2023 een VOG aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
3. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
- Bij strafbeschikking van 8 mei 2023 is aan eiser een geldboete van € 400,- opgelegd wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van een verkeersregelaar (artikel 82, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990);
- Eiser is op 21 september 2022 in eerste aanleg veroordeeld wegens mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (artikel 300, eerste lid, jo artikel 304, eerste lid, aanhef en onder sub 3, van het Wetboek van Strafrecht), twee gevallen van mishandeling (artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht), het verlaten van de plaats na een aanrijding (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994), poging tot zware mishandeling (artikel 302, eerste lid, jo artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) en het als bestuurder geen medewerking verlenen aan een verplicht bloedonderzoek (artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994). Eiser heeft voor deze feiten een taakstraf opgelegd gekregen voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden. Daarbij moet eiser een schadevergoeding betalen van € 1.048,03,-. Eiser heeft tegen deze uitspraak op 3 oktober 2022 hoger beroep ingesteld;
- Eiser is op 2 juli 2022 met justitie in aanraking gekomen wegens het rijden met een ingevorderd of nog niet teruggegeven rijbewijs (artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994). Deze zaak staat nog open;
- Bij strafbeschikking van 25 oktober 2021 is aan eiser een geldboete van € 250,- opgelegd wegens het geen gevolg geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden (artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990);
- Bij strafbeschikking van 17 januari 2020 is aan eiser een geldboete van € 360,- opgelegd wegens het niet gebruiken van de chauffeurskaart ten behoeve van een deugdelijke registratie van de gegevens (artikel 81, vijfde lid, van het Besluit personenvervoer 2000).
Omdat verweerder binnen de terugkijktermijn van vijf jaren tenminste één strafbaar feit heeft gevonden, heeft hij ook gekeken naar strafbare feiten die eiser heeft gepleegd buiten deze termijn [2] . Buiten de terugkijktermijn vond verweerder strafbare feiten van 2006 tot en met 2017 voor meerdere fraudedelicten, verkeersdelicten, overtreding van de Wet personenvervoer, geweld en belediging. Alle aangetroffen strafbare feiten vormen volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Ten aanzien van het objectieve criterium betwist eiser de stelling van verweerder dat er een reëel risico bestaat voor het welzijn van zijn passagiers. Zo hebben de feiten waarvoor hij op 21 september 2022 door de politierechter is veroordeeld plaatsgevonden in de privésfeer. Bij de beoordeling van een aanvraag van een VOG moeten gedragingen die zijn verricht in de privésfeer echter worden onderscheiden van gedragingen die zijn verricht tijdens de beroepsuitoefening. In dat kader stelt eiser dat hij nooit gewelddadig naar zijn klanten is geweest. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er sprake zou zijn van een risico dat hij oneerlijk zal gaan concurreren of zich niet zal gaan houden aan opdrachten van ambtenaren in functie. Bovendien had verweerder niet mogen uitgaan van de bewezenverklaarde feiten uit het vonnis van 21 september 2022 van de politierechter. Eiser heeft tegen het vonnis immers hoger beroep ingesteld, waardoor de zaak nog open staat. Eiser betwist nadrukkelijk de in het vonnis bewezenverklaarde feiten te hebben gepleegd.
6. Ten aanzien van het subjectieve criterium stelt eiser dat hij zijn werkzaamheden als taxichauffeur altijd naar behoren heeft uitgevoerd en de verstandhouding met zijn klanten altijd goed is geweest. Dit laatste blijkt uit een lijst met positieve referenties. Ook de directeur van een taxibedrijf heeft hem positief beoordeeld. Dat de geweldsdelicten hebben plaatsgevonden in de privésfeer en eiser nooit gewelddadig is geweest in zijn functie als taxichauffeur zijn ook omstandigheden die bij de beoordeling van het subjectieve criterium moeten worden meegewogen. Verder heeft de reclassering op 15 september 2022 een rapport over eiser uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat hij op de goede weg is. De omstandigheden die hebben geleid tot de door hem gepleegde strafbare feiten zijn niet meer in dezelfde mate aanwezig. Bovendien hebben deze feiten zich afgespeeld in een zeer kort tijdsbestek. Er kan dan ook niet worden gesteld dat eiser zich gedurende een langere periode niet heeft kunnen beheersen. Verder wijst eiser erop dat hem op 1 augustus 2022 wél een VOG is verleend. Nu de feiten en omstandigheden sindsdien niet zijn veranderd, is het onbegrijpelijk dat verweerder nu niet tot verlening van de VOG over is gegaan. Tot slot stelt eiser dat hij door het ontbreken van een VOG zijn beroep als taxichauffeur niet meer kan uitoefenen. Ook zal zijn eigen bedrijf noodgedwongen moeten worden beëindigd. Gelet op het voorgaande zijn de gevolgen van de weigering hem een VOG te verstrekken dan ook onevenredig tot de met het besluit te dienen doelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan, houdt een objectieve toets in. Verweerder moet bezien of de gepleegde (relevante) feiten, op zichzelf en los van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie zouden verhinderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser gepleegde delicten in de weg staan aan afgifte van de VOG. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser gepleegde geweldsdelicten, indien herhaald in de functie van taxichauffeur, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van zijn passagiers en andere weggebruikers. Dat de geweldsdelicten hebben plaatsgevonden in de privésfeer is bij de beoordeling van het objectieve criterium niet relevant. [3] Verder blijkt uit de aangetroffen justitiële gegevens dat eiser heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een verplicht bloedonderzoek en hij een aanwijzing van een ambtenaar niet heeft opgevolgd. Hieruit mocht verweerder afleiden dat er een risico bestaat dat eiser zich niet zal gaan houden aan opdrachten van een ambtenaar in functie. Verder heeft verweerder door te verwijzen naar de opgelegde strafbeschikking wegens het rijden zonder chauffeurskaart afdoende onderbouwd dat er een risico bestaat op oneerlijke concurrentie. Het betoog van eiser dat verweerder het vonnis van 21 september 2022 niet aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag mocht leggen, omdat de zaak gelet op het ingestelde hoger beroep nog open staat, slaagt niet. In de Beleidsregels wordt immers nadrukkelijk gesteld dat alle justitiële gegevens die binnen de gehanteerde terugkijktermijn worden aangetroffen, kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Dat is slechts anders indien er sprake is van een onherroepelijke vrijspraak. [4] Daarvan is in het geval van eiser echter geen sprake.
8. Nu moet worden aangenomen dat aan het objectieve criterium is voldaan, was verweerder in zoverre gehouden de VOG te weigeren. De vraag die voorligt is of verweerder op grond van de omstandigheden van het geval toch de gevraagde VOG had moeten verstrekken. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium betrekt verweerder in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder sinds de VOG-aanvraag van eiser van 1 augustus 2022 twee nieuwe mutaties heeft doorgekregen in het JDS. Het gaat hierbij om de veroordeling van eiser in eerste aanleg voor meerdere (gewelds)delicten van 21 september 2022 en het opleggen van de strafbeschikking van 8 mei 2023 wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van een verkeersregelaar. Zoals al is overwogen onder rechtsoverweging 7, mocht verweerder de veroordeling van eiser van 21 september 2022 bij de beoordeling van zijn aanvraag betrekken. Gelet op het voorgaande kan de stelling van eiser dat de feiten en omstandigheden ten tijde van de aanvraag niet zijn veranderd ten opzichte van de vorige VOG-aanvraag van 2 augustus 2022, alleen daarom al niet worden gevolgd.
8.2.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de oplegging van de strafbeschikking van 8 mei 2023 te recent is om te kunnen vaststellen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Verweerder heeft daarbij eveneens mogen betrekken dat voor de veroordeling van 21 september 2022 een proeftijd voor de duur van twee jaar is opgelegd met voorwaarden als een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling. Ook de door eiser gepleegde delicten die buiten de terugkijktermijn zijn gevonden, mochten door verweerder worden meegewogen. [5] Ten aanzien van voornoemde aangetroffen strafbare feiten heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Verweerder heeft bij de belangenafweging geen gewicht hoeven toekennen aan het door eiser ingebrachte rapport van de reclassering, nu daaruit blijkt dat eiser een behandeling nodig heeft en niet is gebleken dat hij deze al heeft afgerond. De omstandigheden dat hij zijn werkzaamheden als taxichauffeur altijd naar behoren heeft uitgevoerd en geliefd is bij zijn klanten doen evenmin af aan het aanwezige recidivegevaar.
8.3.
Daarbij blijkt uit de strafopleggingen dat de gepleegde delicten eiser niet licht zijn aangerekend. Zo blijkt uit het vonnis van 21 september 2021 dat eiser onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd heeft gekregen, zijn bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig is ontzegd voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en hij een taakstraf opgelegd heeft gekregen voor de duur van 180 uren. Verweerder heeft hier een zwaarwegend gewicht aan mogen toekennen. Overigens blijkt uit ditzelfde vonnis dat eiser zich zowel op 8 juni 2022 als op 30 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De stelling van eiser dat er geen sprake is geweest van een situatie waarbij hij zich een langere periode niet heeft kunnen beheersen, kan daarom ook niet worden gevolgd.
8.4.
Verder heeft verweerder gekeken naar de door eiser gestelde gevolgen die de weigering van de VOG voor hem heeft, namelijk dat hij niet meer als taxichauffeur kan werken en hij hierdoor in de financiële problemen kan komen. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat gelet op zijn huidige baan bij een zonnepanelenbedrijf niet direct kan worden ingezien dat eiser in financiële moeilijkheden komt door het afwijzen van een VOG. Verder heeft verweerder erop gewezen dat het niet zo is dat eiser nooit meer in aanmerking komt voor een VOG in deze branche. Nu eiser deze stellingen niet verder heeft betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan. Verweerder heeft zich daarmee voldoende rekenschap gegeven van de gevolgen die het besluit tot weigering van de VOG voor eiser heeft en zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat deze niet onevenredig zijn aan de met het besluit te dienen doelen.
8.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij toewijzing van de VOG. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij over een langere periode laat zien dat hij zich niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28

Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 35

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
(…)
Beleidsregels VOG-NP-RP-2022

Paragraaf 2. In behandeling nemen van de aanvraag

Artikel 30 van de Wjsg biedt de basis voor het aanvragen van een VOG. Het COVOG toetst of een aanvraag voor een VOG in behandeling wordt genomen. Daarnaast neemt het COVOG signalen van de Justitiële informatiedienst (Justid) in behandeling ten behoeve van de continue screening van specifieke beroepsgroepen.
(…)
2.2.
Continue screening
Ten aanzien van taxikaarthouders en van personen werkzaam in de kinderopvang of in peuterspeelzalen kan het COVOG een continue screening uitvoeren (zie artikel 22a en artikel 22b van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens). Het COVOG beoordeelt bij continue screening, naar aanleiding van signalen van Justid, de betrouwbaarheid van de personen binnen de desbetreffende beroepsgroep. De signalen bestaan uit mutaties in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS), waarop Justid doorlopend controleert. Het COVOG beoordeelt de signalen van Justid aan de hand van het objectieve en het subjectieve criterium. Indien het COVOG op basis van deze beoordeling tot het voorlopig oordeel komt dat een belemmering bestaat voor een behoorlijke uitoefening van de functie informeert het COVOG de desbetreffende toezichthouder daarover. De toezichthouder besluit vervolgens of hij de betrokkene verzoekt om een nieuwe VOG aan te vragen. Voor wat betreft het beoordelingskader (paragraaf 3) wordt de continue screening gelijkgesteld met reguliere VOG aanvragen.

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag

Voor de beoordeling van een aanvraag voor een VOG kan het COVOG verschillende soorten gegevens ontvangen van verschillende partijen, namelijk justitiële gegevens via Justid, justitiële gegevens via ECRIS en politiegegevens van de politie.
Justitiële gegevens via Justid
Ten behoeve van de beoordeling van alle VOG-aanvragen ontvangt het COVOG van Justid automatisch alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens in het JDS kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3)

Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn

(…)
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG- aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.

Paragraaf 3.1.2. Uitgangspunten terugkijktermijn justitiële gegevens

Om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum, zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten,
(…)

Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.1.4 Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

Paragraaf 3.1.4.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

Voetnoten

1.Op grond van paragraaf 2 onder 2.2. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (hierna: de Beleidsregels).
2.Op grond van paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels.
3.Zie paragraaf 3.1.3.2. van de Beleidsregels.
4.Zie paragraaf 3.1.3.1. van de Beleidsregels
5.Zie paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels.