ECLI:NL:RBDHA:2024:8529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/6581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete aan een erkend intermediair voor overtreding van de Meststoffenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024, wordt het beroep van Lucky-Trans BV tegen een opgelegde boete van € 2.000,- door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeeld. Eiseres, een erkend intermediair die meststoffen naar het buitenland exporteert, had 40 mestmonsters niet tijdig naar een laboratorium gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de minister de boete terecht heeft opgelegd, aangezien eiseres niet aan de wettelijke verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waarbij zij stelt dat er geen schending van het legaliteitsbeginsel of het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel heeft plaatsgevonden. Eiseres had de keuze om de mestmonsters op verschillende manieren te verzenden, maar heeft gekozen voor een ophaalservice, wat haar eigen verantwoordelijkheid is. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is vastgesteld en dat er geen aanleiding is om deze te matigen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

Lucky-Trans BV, uit Wuustwezel, eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R. Alladin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde boete op grond van een overtreding van de Meststoffenwet.
1.1.
Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit van 23 juni 2023 een boete van € 4.800,- opgelegd. Met het bestreden besluit van 20 september 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres (gedeeltelijk) gegrond verklaard en het bedrag van de boete vastgesteld op € 2.000,-.
1.2.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiseres en namens verweerder zijn gemachtigde en mr. M.J.H. van der Burgt.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een erkend intermediair en transportbedrijf dat onder andere dierlijke meststoffen naar het buitenland exporteert. Door een toezichthouder van de Rijkdienst van Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is geconstateerd dat eiseres in de maanden januari en februari 2023 96 mestmonsters niet tijdig naar een erkend laboratorium heeft gestuurd voor analyse. Gelet hierop heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit een boete opgelegd van € 4.800,-. [1]
3. In het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres heeft verweerder besloten een marge toe te passen van vijf dagen bovenop de wettelijke termijn van tien dagen voor het versturen van de mestmonsters naar een erkend laboratorium. Daarmee worden 56 van de 96 transporten alsnog aangemerkt als tijdig. Verweerder heeft het bedrag van de boete overeenkomstig deze wijziging bijgesteld naar € 2.000,-.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiseres een boete mocht opleggen en overweegt daartoe het volgende. Hierbij bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het legaliteitsbeginsel. Net als verweerder leest de rechtbank artikel 80 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zo dat het gaat om het daadwerkelijk versturen van de mestmonsters en niet om het maken van een melding hiervan in een digitaal systeem. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de toelichting op de Regeling, waarin staat vermeld dat het algemene uitgangspunt is dat de mestmonsters zo spoedig mogelijk naar het laboratorium verstuurd worden. [2] De rechtbank volgt daarom het standpunt van verweerder dat in het geval eiseres kiest voor het laten ophalen van de mestmonsters door een ophaalservice, het moment van overhandigen van de mestmonsters aan deze ophaalservice moet worden gezien als de uiteindelijke verzenddatum. Als ontvangstdatum moet worden gezien het moment dat de mestmonsters worden aangenomen door het laboratorium. Gelet op het voorgaande zijn de data die betrekking hebben op alle 40 overtredingen naar het oordeel van de rechtbank correct vastgesteld en heeft verweerder daaruit terecht geconcludeerd dat er sprake is van overtreding van feitcode M513.
4.2.
Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat het eiseres vrij staat om zelf een keuze te maken in de wijze waarop de mestmonsters aan het laboratorium worden verzonden. Eiseres had er ook voor kunnen kiezen om gebruik te maken van een postdienst of om de mestmonsters zelf langs te brengen bij het laboratorium. Eiseres kiest er echter voor om gebruik te maken van een ophaalservice en neemt daarmee bewust het risico dat de mestmonsters niet binnen tien werkdagen naar het laboratorium worden verzonden. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres een professionele ondernemer betreft waarvan mag worden verwacht dat zij de betreffende wet- en regelgeving kent. Indien de werkwijze van eiseres niet aansluit op deze wet- en regelgeving, ligt het op haar weg om de nodige aanpassingen te verrichten. Het tijdig toezenden van de meststoffen aan een laboratorium betreft immers haar eigen verantwoordelijkheid, welke zij niet kan afschuiven op het laboratorium of verweerder. Het betoog van eiseres dat de overtreding haar niet kan worden verweten, wordt gelet op het voorgaande dan ook niet gevolgd. Haar betoog dat verweerder met inachtneming van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb de termijn voor het verzenden van de mestmonsters bij het bestreden besluit met vijf werkdagen had moeten verlengen in plaats van vijf reguliere dagen, kan evenmin slagen. Verweerder heeft in dat kader terecht opgemerkt dat bij het inschakelen van een ophaalservice geen sprake is van verzending per post en de verzenddatum en de ontvangstdatum gelijk zijn aan elkaar. Daarbij heeft eiseres niet aannemelijk kunnen maken dat het met de door verweerder toegepaste marge in haar geval desondanks niet mogelijk is om de mestmonsters tijdig af te leveren aan de ophaalservice.
4.3.
Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat het drie tot vijf dagen te laat inleveren van een mestmonster bij een erkend laboratorium geen invloed heeft op de mestketen. Verweerder heeft in dat verband terecht opgemerkt dat hoe later het mestmonster wordt aangeleverd bij een erkend laboratorium, hoe groter het negatieve effect daarvan is op de kwaliteit en betrouwbaarheid van de monstername. Dat eiseres heeft voldaan aan het vereiste van het binnen 30 dagen indienen van VDM’s laat onverlet dat eiseres eveneens moet voldoen aan het tijdig indienen van de mestmonsters. Beide verplichtingen dienen namelijk andere doelen.
4.4.
Eiseres wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat verweerder het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel zou hebben geschonden. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat verweerder de overtredingen onvoldoende heeft onderbouwd en zij voorafgaande aan het nemen van het primaire besluit ten onrechte niet is gehoord. Ten aanzien van de onderbouwing van de overtredingen heeft verweerder bij het primaire besluit een overzicht aan eiseres verstrekt met daarin beschikkingsnummers, VDM-nummers, data van bemonstering, uiterlijke ontvangstdata van bemonstering en daadwerkelijke ontvangstdata van bemonstering. In het primaire besluit zelf staan de naam van eiseres en de hoogte van de bestuurlijke boete vermeld. Verder wordt in een bijlage de wettelijke onderbouwing van de geconstateerde overtredingen genoemd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze gegevens op grond van artikel 5:9 en 5:52 van de Awb toereikend zijn en dat er niet meer had hoeven worden verstrekt. Het beroep van eiseres in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2019 slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat in die procedure bij het primaire besluit geen enkele onderbouwing van de overtredingen werd verschaft. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. Voor zover eiseres betoogt in haar verdedigingsmogelijkheden te zijn geschaad door voorafgaande aan het primaire besluit niet te zijn gehoord, overweegt de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij hier nadeel van heeft ondervonden. In het feit dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen tegen het voornemen tot het opleggen van de bestuurlijke boete, ziet de rechtbank een aanwijzing voor het oordeel dat hier geen sprake van is.
4.5.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder een matigingspercentage had moeten toepassen van 90%. In het boetebeleid van 2022 staat beschreven dat de mate waarin matiging plaatsvindt afhankelijk is van het aantal overtredingen dat wordt vastgesteld en de frequentie waarin dezelfde overtreding in de afgelopen vijf jaar is geconstateerd. De boete die bij herhaalde automatisch geconstateerde administratieve overtredingen wordt opgelegd wordt in de regel opvolgend met 90%, 50% en 25% gematigd. Bij het besluit van 13 december 2022 heeft verweerder eiseres al een bestuurlijke boete opgelegd voor eenzelfde overtreding en daar een matigingspercentage van 90% toegepast. Dit betrof de eerste overtreding van eiseres. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat zij dit besluit niet zou hebben ontvangen. Verweerder mocht dan ook vaststellen dat in deze zaak sprake is van een tweede overtreding en conform het boetebeleid een matigingspercentage van 50% hanteren.
4.6.
Het betoog van eiseres dat verweerder haar eerst een waarschuwing had moeten geven alvorens kon worden overgegaan tot de oplegging van een bestuurlijke boete, slaagt niet. Nog daargelaten dat een dergelijke verplichting niet voortvloeit uit het boetebeleid heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres wel degelijk in een eerder stadium, namelijk op 9 juli 2021, al een waarschuwing heeft gekregen ten aanzien van overtreding van feitcode M513. Om die reden kan ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
4.7.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit onjuist zijn ondertekend, overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiseres deze grond al in een eerdere beroepsprocedure bij de rechtbank Overijssel heeft aangevoerd. De rechtbank Overijssel heeft daartoe overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de door verweerder beschreven wijze van elektronisch ondertekenen en dat de enkele stelling dat niet kan worden gecontroleerd of de opsteller van een besluit ook daadwerkelijk zijn (elektronische) handtekening onder het besluit heeft geplaatst daartoe onvoldoende is. [3] Deze rechtbank sluit zich bij deze overwegingen aan. Dat betekent dat verweerder met de elektronische handtekening onderaan beide besluiten aan het vereiste van ondertekening heeft voldaan. Dat in een beslissing op bezwaar in een andere procedure per abuis een aanvullende handtekening is geplaatst, maakt dit niet anders. De rechtbank is het met verweerder eens dat dit een slordigheid betreft, maar niet afdoet aan het feit dat dit besluit controleerbaar is ondertekend door een daartoe bevoegd persoon. Nog daargelaten dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in een beslissing op bezwaar in weer een andere procedure evidente juridische fouten heeft gemaakt, kan worden opgemerkt dat deze omstandigheid niet relevant is voor de vraag of de besluiten in deze procedure op correcte wijze zijn ondertekend. Ook dit betoog kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete overeind blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie in dit verband artikel 80, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: de Uitvoeringsregeling), in samenhang bezien met bijlage M van de Uitvoeringsregeling.
2.Toelichting bij de Regeling van 28 augustus 2018, Stcrt. 2017, nr. 48214.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:808, r.o. 18-21.