ECLI:NL:RBDHA:2024:8521
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die geen bijstandsuitkering meer ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft om haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) in te trekken met ingang van 1 april 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2024 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de financiële noodsituatie van verzoekster, die onder andere een huurachterstand en schulden heeft. De rechter stelt vast dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, na een anonieme melding dat verzoekster samenwoont met haar partner. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, internetonderzoek, waarnemingen en een verhoor van verzoekster.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster op de datum in geding haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. De waarnemingen en de verklaring van verzoekster tijdens het verhoor ondersteunen deze conclusie. De rechter wijst erop dat de inbreuk op de privacy van verzoekster, door middel van observaties, proportioneel was in het kader van het tegengaan van misbruik van sociale uitkeringen. Uiteindelijk wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering naar verwachting in stand blijft.