ECLI:NL:RBDHA:2024:8520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/09/665405/KG RK 24-599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor partijdigheid van de rechter

Op 3 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich wilde verzetten tegen de rechter mr. D. Biever. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van de behandeling van twee zaken waarin verzoekster betrokken was, namelijk SGR 23/3547 en SGR 24/2330, tegen de minister van Financiën. Verzoekster stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn houding en het stellen van gesloten vragen tijdens de zitting. Ze voerde aan dat de rechter haar standpunt verkeerd had geïnterpreteerd en dat hij niet voldoende vragen had gesteld aan de wederpartij.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De kamer oordeelde dat de wijze waarop de rechter vragen stelde niet leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechter had blijk gegeven van een zorgvuldige afweging en had verzoekster voldoende gelegenheid gegeven om haar standpunt toe te lichten. De wrakingskamer benadrukte dat eerdere beslissingen van de rechter in andere zaken niet automatisch leiden tot een vermoeden van partijdigheid in de huidige procedure. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/40
zaak- /rekestnummer: C/09/665405 / KG RK 24-599
Beslissing van 3 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. D. Biever,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek, toegestuurd per e-mailbericht van 18 april 2024;
- twee nadere toelichtingen op het wrakingsverzoek, eveneens op 18 april 2024 toegestuurd via e-mailberichten;
- de schriftelijke reactie van de rechter, toegestuurd per e-mailbericht van 2 mei 2024;
- een nadere toelichting op het wrakingsverzoek, toegestuurd per e-mailbericht van 3 mei 2024.
1.2.
Op 13 mei 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de rechter;
- [naam] , namens de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.
Verzoekster heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 23/3547 (betreffende een beroepschrift) en SGR 24/2330 (betreffende een verzoek om voorlopige voorziening) tussen verzoekster en de minister van Financiën (hierna: de minister).
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft – kort gezegd – de schijn van partijdigheid gewekt door zijn houding op de zitting. Die kenmerkte zich door het stellen van gesloten en sturende vragen aan verzoekster, het verkeerd interpreteren van haar standpunt, het niet stellen van vragen aan de echtgenoot van verzoekster en het stellen van weinig (kritische) vragen aan de wederpartij. Verder blijkt de vooringenomenheid van de rechter uit het feit dat hij al eerder een zaak van verzoekster heeft behandeld en daarin onterecht in het nadeel van verzoekster heeft beslist.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat alleen [verzoekster] partij is in de onder 2.1 genoemde zaken. Er bestond daarom geen aanleiding om vragen aan haar echtgenoot te stellen. Uit het proces-verbaal van de zitting die in die zaken heeft plaatsgevonden, kan worden afgeleid dat de rechter veel vragen heeft gesteld, zowel aan verzoekster als aan de wederpartij, alsmede dat verzoekster naar oordeel van de wrakingskamer alle gelegenheid en ruimte heeft gekregen om haar standpunt toe te lichten. Dat de rechter minder vragen heeft gesteld aan de wederpartij maakt nog niet dat hij daarmee vooringenomen was. Immers, hij wilde het standpunt van verzoekster helder krijgen. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter om die verduidelijking van haar standpunt heeft gevraagd. Hij heeft daarbij kritische vragen gesteld. Ook als verzoekster die vragen als confronterend heeft ervaren, kan dat nog niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter. Het is immers de (kern)taak van de rechter om die vragen te stellen die hij voor de door hem te nemen beslissing van belang acht. Hij heeft daarbij een ruime mate van vrijheid in de wijze waarop hij die vragen stelt. Van een te confronterende wijze van vragen stellen of onheuse bejegening van verzoekster is de wrakingskamer niet gebleken. Dat de rechter haar standpunt verkeerd zou hebben geïnterpreteerd, vindt voorts geen bevestiging in de stukken.
3.3.
Dat de rechter al eerder een zaak of zaken van verzoekster heeft behandeld, is niet een omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, ook niet als de rechter daarbij beslissingen heeft genomen die verzoekster onwelgevallig zijn. De rechter zal in onderhavige zaak aan de hand van de stukken, gehoord beide partijen, een nieuw zelfstandig oordeel vormen. Eerdere beslissingen doen daar niets aan af. Overigens betrof de zaak waaraan verzoekster refereert een zaak tegen een ander bestuursorgaan.
3.4.
Van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid, is de wrakingskamer gelet op het voorgaande dan ook niet gebleken. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde zaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• de wederpartij;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, E.A.W. Schippers en R.E. Perquin-Joosten, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.