ECLI:NL:RBDHA:2024:8492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Zweden voor de aanvraag van een alleenstaande Somalische vrouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 23 april 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres, een alleenstaande vrouw uit Somalië, betoogde dat Nederland verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag, omdat een overdracht naar Zweden in strijd zou zijn met het non-refoulementbeginsel. Zij stelde dat Nederland een positiever beschermingsbeleid hanteert voor Somalische alleenstaande vrouwen dan Zweden, waar haar aanvraag eerder was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Zweden verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft voor de behandeling van asielaanvragen en dat Nederland een verzoek om terugname aan Zweden heeft gedaan, dat door Zweden is aanvaard.

Eiseres voerde aan dat er een verschil in beschermingsbeleid is tussen Nederland en Zweden, maar de rechtbank oordeelt dat dit argument niet opgaat. De rechtbank verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023, waarin is vastgesteld dat meningsverschillen over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming niet wijzen op systeemfouten in de asielprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024, samen met de zaak NL24.17833, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Dient een overdracht achterwege te blijven vanwege het verschil in beschermingsbeleid?
5. Eiseres voert aan dat Nederland verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag omdat een overdracht in strijd zou zijn met het non-refoulementbeginsel. Nederland voert namelijk een van Zweden afwijkend voor eiseres positief beschermingsbeleid voor Somalische alleenstaande vrouwen. In Nederland zou eiseres een verblijfsvergunning krijgen en in Zweden niet. In Zweden is haar asielaanvraag afgewezen en zij heeft hiertegen tot aan de hoogste rechter tevergeefs beroep ingesteld. De situatie van eiseres voldoet aan de in rechtspraak [2] geformuleerde cumulatieve voorwaarden op grond waarvan een beroep op het verschil in beschermingsbeleid kan worden gedaan: er moet algemene informatie zijn waaruit blijkt dat er een verschil is in beschermingsbeleid en het is op voorhand duidelijk dat Zweden geen asiel verleent en Nederland wel. Omdat het volstrekt duidelijk is dat eiseres een alleenstaande Somalische vrouw is en dat zij behoort tot een minderheidsclan, kan al geconcludeerd worden dat Nederland haar een verblijfsvergunning asiel zou verlenen. Ook zijn er concrete aanknopingspunten dat de rechter in de andere lidstaat eiseres niet zal beschermen. Uit de overgelegde Zweedse rechterlijke stukken blijkt dat haar Zweedse aanvraag is afgewezen en dat zij moet terugkeren naar Somalië. Hetzelfde zal haar bij overdracht aan Zweden staan te wachten. Hieruit blijkt ook dat het Zweedse beleid anders is dan het Nederlandse. Eiseres is op de hoogte van het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [3] , maar is het niet eens met de uitkomst. Subsidiair voert eiseres het verschil in beschermingsbeleid aan in het kader van een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris wijst terecht op het onder 5 genoemde arrest van het Hof van 30 november 2023. Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Kroatië een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Kroatië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten. Dit betekent dat een eventuele overdracht van eiseres aan Zweden niet om deze reden geen doorgang kan vinden. Ook kan het verschil in beschermingsbeleid niet betrokken worden in een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Het Hof van Justitie heeft namelijk geoordeeld dat een eventueel verschil in beschermingsbeleid niet alleen in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden betrokken, maar ook in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening geen kan rol kan spelen. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
3.HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
4.HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 148-150.