ECLI:NL:RBDHA:2024:8491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
23/4298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de kap van 14 platanen in Gouda

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de kap van 14 platanen aan de [adres] in [plaats 1]. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Gouda, maar eisers, bewoners van de omgeving, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 22 april 2024 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en deskundige R. Sikma van Bureau [bedrijf 1]. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een boomtechnisch adviseur van Bomenwacht Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen in matige conditie verkeren en dat er in het verleden overlast is geweest door wortelopdruk. De vergunninghoudster, Gemeente Gouda, heeft de vergunning aangevraagd vanwege wortel- en groeiproblemen van de bomen en voorgenomen werkzaamheden aan kabels en leidingen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen de vergunning beoordeeld, waaronder de mogelijkheid om de bomen te behouden door middel van aanpassingen aan de groeiplaatsen.

De rechtbank oordeelde dat de overlast door wortelopdruk en de noodzaak van rioolwerkzaamheden voldoende redenen waren voor het verlenen van de vergunning. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vernietigde vanwege een gebrek aan zorgvuldigheid in de motivering, heeft zij de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, waardoor de kap van de bomen kon doorgaan. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers, die in totaal € 5.611,70 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5]en
[eiser 6], uit [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Scholtes).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Gouda (vergunninghoudster).

(gemachtigde: S. van Jaarsveld)

Inleiding

In het besluit van 1 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 14 platanen aan de [adres] in [plaats 1] .
In het besluit van 7 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering hiervan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [eiser 6] en [eiser 5] , bijgestaan door hun gemachtigde en door deskundige R. Sikma (Sikma) van Bureau [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door E. Koppelaar (Koppelaar), als boomtechnisch adviseur werkzaam bij Bomenwacht Nederland B.V. (Bomenwacht Nederland). Namens vergunninghoudster is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . Verder waren aanwezig [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan de [adres] in [plaats 1] staan 21 platanen in verhoogde bakken. De bomen zijn in 1995 geplant. Tussen partijen is niet in geschil dat deze bomen in matige conditie verkeren en, bij gelijkblijvende omstandigheden, een levensverwachting hebben van ten minste 15 jaar. Ook is niet in geschil dat de bomen in het verleden door ernstige wortelopdruk voor overlast hebben gezorgd en dat deze overlast met een ingreep in 2022 tijdelijk is weggenomen.
1.1.
Vergunninghoudster heeft het voornemen 14 van de 21 platanen te vellen. De redenen hiervoor zijn de wortel- en groeiproblematiek van de bomen en voorgenomen werkzaamheden aan kabels, leidingen, riolering en bestrating.
1.2.
In opdracht van vergunninghoudster heeft Bomenwacht Nederland een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd bij de 21 platanen. Daarin is geconcludeerd dat van alle 21 bomen de kwaliteit matig is, vanwege groeistagnatie en bestratingsopdruk. Dit kan worden toegeschreven aan een ontoereikende groeiplaats. Bij ongewijzigde omstandigheden geldt voor de platanen een toekomstverwachting van ten minste 15 jaar. Als de werkzaamheden worden uitgevoerd zoals gepland, kunnen volgens Bomenwacht Nederland 3 bomen niet worden behouden. Bij de overige bomen zullen de werkzaamheden een aanzienlijke negatieve invloed hebben. Voor alle bomen geldt dat zij een aanzienlijke tot ernstige bestratingsopdruk veroorzaken. Een verplanting van de bomen wordt als goed uitvoerbaar beschouwd.
1.3.
Op 21 juli 2022 heeft [bedrijf 2] Boomverzorging [plaats 2] ( [bedrijf 2] ) een rapport uitgebracht, waarin onder meer de BEA is beoordeeld. In het rapport wordt de conclusie uit de BEA onderschreven dat de bomen hun groeiplaats volledig hebben opgebruikt en buiten deze groeiplaats op zoek zijn gegaan naar water en voeding, wat heeft geresulteerd in bestratingsopdruk. De gewenste civiele werkzaamheden hebben volgens [bedrijf 2] in meer of mindere mate invloed op het duurzaam behoud van de bomen. Geadviseerd wordt om een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 14 platanen.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 14 platanen. De omgevingsvergunning betreft de activiteiten “aanleggen [1] ” en “het vellen van een houtopstand [2] ”. Aan deze vergunning is het voorschrift verbonden dat binnen zes maanden nadat de 14 platanen zijn geveld, 14 bomen van passende grootte worden herplant, waarbij zorggedragen wordt voor een optimale groeiplaats.
1.5.
De Werkgroep Platanen [adres] , waarin alle eisers deelnemen, heeft [bedrijf 1] opdracht gegeven om een nadere uitwerking te maken van de adviezen uit de BEA waarmee de bomen behouden kunnen blijven. Op 13 oktober 2022 heeft [bedrijf 1] een rapport uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat bij het navolgen van haar advies het behoud van de platanen is geborgd en de geplande werkzaamheden aan kabels en leidingen kunnen plaatsvinden. Ook zijn er dan voldoende maatregelen getroffen om in de toekomst geen hinder van wortelopdruk te ondervinden. Kap van de platanen is dan niet meer nodig, aldus [bedrijf 1] .
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie – het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering hiervan. Verweerder heeft in het bestreden besluit de argumenten voor het behoud van de bomen en de ruimtelijke gevolgen daarvan afgewogen tegen de overlast die de bomen geven. Volgens verweerder pleiten de overlast door wortelopdruk en de (werkzaamheden rond het aanleggen van de) nieuwe riolering voor het vellen van de bomen. De platanen vertegenwoordigen volgens verweerder een beperkte ecologische waarde en zijn niet monumentaal. De aanwezigheid van bomen op deze locatie is weliswaar van belang vanuit cultuurhistorisch oogpunt en in verband met het stadsschoon, maar dat belang wordt volgens verweerder voldoende gediend door de opgelegde herplantplicht. Periodieke beheermaatregelen ter beperking van de wortelopdruk zijn volgens verweerder niet goed mogelijk, gelet op de hiermee gemoeide kosten en de overlast die hiermee gepaard gaat voor omwonenden. Om de problemen met betrekking tot de wortelopdruk blijvend weg te nemen, is volgens verweerder een verruiming van de groeiplaats van de bomen noodzakelijk. Als dit bij alle 21 aanwezige bomen gebeurt, gaat dit ten koste van circa 21 parkeerplaatsen. Dit is volgens verweerder niet aanvaardbaar, gelet op de hoge parkeerdruk ter plaatse. Verweerder heeft er daarom voor gekozen in te stemmen met het kappen van 14 bomen en het behoud van 7 bomen. Dit gaat ten koste van circa 10 parkeerplaatsen. Verweerder vindt dat aanvaardbaar. Bovendien kan door het herplanten van andere bomen een grotere biodiversiteit worden bereikt, kan de verbinding tussen trottoir en rijbaan worden verbeterd en kunnen belangrijke cultuurhistorische zichtlijnen worden hersteld, aldus verweerder.
1.7.
Eisers bepleiten het behoud van de 14 bomen en hebben diverse beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. De rechtbank zal deze hieronder beoordelen.
Overgangsrecht
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
2.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
De toestemming voor de aanlegactiviteit
Toetsingskader
3. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
3.1.
De gronden waarop de werkzaamheden zijn voorzien hebben in het bestemmingsplan “Binnenstad-West (2015)” de bestemming “Verkeer-Verblijf” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie”, “Waarde-Beplanting”, “Waarde-Beschermd stadsgezicht” en “Waarde-Cultuurhistorie”.
3.2.
In artikel 14.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging van bomen ten gevolge hebben of kunnen hebben.
3.3.
In artikel 14.2.3 van het bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden slechts wordt verleend indien door de werken en werkzaamheden geen schade kan ontstaan aan de aanwezige behoudenswaardige singel- en andere boombeplanting.
Is er strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo?
4. Eisers betogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Zij voeren aan dat ten onrechte alleen op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving [plaats 1] (VFLO) toestemming is verleend voor het vellen van de bomen, terwijl het vellen ook een handeling is die de dood of ernstige beschadiging van de bomen ten gevolge heeft. Er is volgens eisers daarom zowel een omgevingsvergunning nodig voor het vellen van de bomen als voor de aanlegwerkzaamheden.
4.1.
Het betoog van eisers berust op een onjuiste lezing van het primaire besluit. Verweerder heeft met het primaire besluit, dat in stand is gebleven in het bestreden besluit, een omgevingsvergunning verstrekt voor zowel de aanlegwerkzaamheden als voor het vellen van de bomen. Het betoog slaagt niet.
Is er strijd met artikel 14.2.3. van het bestemmingsplan?
5. Eisers betogen dat de omgevingsvergunning voor de aanlegwerkzaamheden is verleend in strijd met artikel 14.2.3 van de planregels, aangezien dit artikel werkzaamheden verbiedt waardoor schade kan ontstaan aan de bomen. Een omgevingsvergunning kan dan ook alleen worden verleend via een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan, aldus eisers.
5.1.
Het betoog slaagt niet. Artikel 14.2.1 van de planregels creëert een vergunningplicht voor onder meer werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen kunnen veroorzaken. Artikel 14.2.3 van de planregels bepaalt vervolgens dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden slechts verleend wordt indien geen schade aan aanwezige behoudenswaardige singel- en andere boombeplanting wordt veroorzaakt. Wat onder “behoudenswaardige boombeplanting” wordt verstaan, blijkt niet uit het bestemmingsplan. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt wel verduidelijkt dat dergelijke beplanting slechts op een aantal locaties aanwezig is en dat ten behoeve van de bescherming van deze beplanting een aantal werkzaamheden die deze beplanting kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig zijn aangemerkt. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat er een relatie bestaat tussen het bestemmingsplan en de VFLO. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat als op grond van de VFLO een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand kan worden verleend, niet langer sprake is van “behoudenswaardige boombeplanting” in de zin van het bestemmingsplan. De rechtbank acht dit een aanvaardbare uitleg van het bestemmingsplan. Het volgen van het standpunt van eisers zou immers betekenen dat de vereiste omgevingsvergunning voor werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg kunnen hebben, in geen enkel geval kan worden verleend. Dat verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met het doel van artikel 14.2.1 van de planregels.
Het vellen van een houtopstand
Toetsingskader
6. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
6.1.
Uit artikel 3.94 van de afdeling 3.7 van de VFLO blijkt dat deze afdeling van toepassing is op het vellen van houtopstanden.
6.2.
In artikel 3.95 van de VFLO is bepaald dat de regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stads- en dorpsschoon;
e. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
6.3.
In artikel 3.96, eerste lid, van de VFLO is bepaald dat het verboden is om een houtopstand te vellen of te doen vellen zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
6.4.
In artikel 3.97 van de VFLO is bepaald dat een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de belangen van verlening opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één van de oogmerken van artikel 3.95.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in geval van een aanvraag om omgevingsvergunning vanwege overlast van een boom gebruik wordt gemaakt van een door het college hiertoe vastgesteld afwegingsmodel overlast van bijlage IX.
Het kappen van de bomen
7. De rechtbank overweegt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. Het is aan verweerder om de belangen bij het behoud van de bomen, af te wegen tegen de belangen die gediend worden met het vellen van de bomen. De rechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Noodzaken de werkzaamheden tot het kappen van de bomen?
8. In het bestreden besluit is toegelicht dat één boom door de werkzaamheden aan het riool niet gehandhaafd kan worden. Het betreft de boom die in het bestreden besluit wordt aangeduid met boomnummer 1. Het riool onder deze boom moet worden verwijderd in verband met de aanleg van een riooloverstort. Eisers hebben dit niet betwist en hebben de noodzaak van de rioolwerkzaamheden niet ter discussie gesteld. Dat betekent dat verweerder zich met betrekking tot deze boom op het standpunt heeft mogen stellen dat voor het vellen hiervan een omgevingsvergunning kon worden verleend. Het bestreden besluit kan ten aanzien van deze boom in stand blijven.
8.1.
Ten aanzien van de overige 13 bomen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet overtuigend gebleken dat de werkzaamheden aan het riool en kabels en leidingen, nopen tot het kappen van deze bomen. Deskundige Koppelaar van Bomenwacht Nederland heeft in de BEA opgemerkt en ter zitting desgevraagd verduidelijkt dat de werkzaamheden leiden tot een “aanzienlijke projectinvloed”, onder meer bestaande uit wortelverlies en mogelijk bovengrondse schade. Er is in zoverre sprake van een nadelig effect van de werkzaamheden op de bomen. Volgens Koppelaar zullen de bomen zich echter na afronding van de werkzaamheden herstellen en hebben zij dan geen last van de aanwezige riolering, kabels en leidingen. Tegen die achtergrond is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk geworden waarom de voorgenomen werkzaamheden noodzaken tot de kap van de bomen. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de effecten van de werkzaamheden heeft laten meewegen in de gemaakte belangenafweging, is het bestreden besluit dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het hiertegen gerichte betoog van eisers slaagt. Welke gevolgen dit heeft, wordt hieronder toegelicht.
Noodzaakt wortelopdruk tot het kappen van de bomen?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de overlast door wortelopdruk noodzaakt tot het kappen van de 14 bomen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de wortelopdruk vanwege de bomen in het recente verleden tot overlast gevende situaties heeft geleid. In de BEA is per boom toegelicht in welke mate sprake is van overlast. Geconcludeerd wordt dat bij alle bomen aanzienlijke tot ernstige bestratingsopdruk voorkomt. Partijen zijn het met elkaar eens dat hiertegen maatregelen moeten worden genomen. In 2022 zijn deze maatregelen genomen, in die zin dat de wortels die de grootste wortelopdruk veroorzaakten zijn verwijderd. Volgens verweerder is dit geen structurele oplossing. De wortels zullen weer teruggroeien en weer tot nieuwe wortelopdruk en dus overlast leiden. Het verwijderen van de wortels moet met een regelmaat van enkele jaren herhaald worden. Dat hiermee aanzienlijke kosten gemoeid zijn en dat deze werkzaamheden tot overlast voor omwonenden leiden, is door eisers niet gemotiveerd betwist.
11. Eisers hebben aangevoerd dat alleen bij zwaarwegende redenen mag worden overgegaan tot het kappen van de bomen. Verweerder noemt deze zwaarwegende redenen volgens hen niet. Ook heeft verweerder niet onderzocht welke bomen behouden kunnen blijven. Er is besloten dat 14 bomen moeten worden gekapt, en daarbij is een verschuivende motivering gebruikt. Het aantal van 14 bomen is volgens eisers geheel willekeurig gekozen. Verder blijkt uit het rapport van [bedrijf 1] dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om de groeiplaatsen ondergronds uit te breiden. Het vergroten van groeiplaatsen hoeft niet ten koste te gaan van parkeerplaatsen, aldus eisers.
11.1.
Wat eisers hebben aangevoerd biedt geen aanleiding om de door verweerder gemaakte belangenafweging onjuist te achten. De conclusie in de BEA, zoals onderschreven in het rapport van [bedrijf 2] , luidt dat het behoud van de bomen in de huidige vorm uitsluitend mogelijk is indien in ieder geval een bovengrondse groeiplaatsvergroting plaatsvindt. Het verbeteren van de groeimogelijkheden voor de boomwortels onder de bestaande verharding, is volgens de BEA onmogelijk.
De conclusie dat behoud van de bomen slechts mogelijk is door de groeiplaats te verbeteren, wordt ook in het rapport van [bedrijf 2] onderschreven. In het rapport van [bedrijf 1] wordt, evenals in de BEA, geconstateerd dat de ruimte om de bomen te laten wortelen onder de aanwezige verharding, in de huidige situatie zeer beperkt is. Weliswaar ziet [bedrijf 1] ook mogelijkheden om te komen tot een ondergrondse groeiplaatsverruiming, maar die mogelijkheid vereist – zo begrijpt de rechtbank – een verlaging van het grondwaterpeil, zodat de bomen dieper in de ondergrond kunnen wortelen. Bomenwacht Nederland heeft in een rapport van 10 januari 2023 gereageerd op het rapport van [bedrijf 1] en gemotiveerd uiteengezet dat de verlaging van het grondwaterpeil een verwaarloosbaar positief effect zal hebben op de mogelijkheden voor groeiplaatsverbetering. Bomenwacht Nederland heeft toegelicht dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand als uitgangspunt moet dienen en dat, daarvan uitgaande, ook in de toekomstige situatie onvoldoende geschikte groeiruimte zal bestaan zonder bovengrondse groeiplaatsverruiming. Verweerder heeft zich bij deze conclusie, die inzichtelijk is gemotiveerd, mogen aansluiten. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het handhaven van de bomen slechts mogelijk is bij een bovengrondse groeiplaatsverruiming. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om het standpunt van verweerder dat de bovengrondse groeiplaatsverruiming ten koste gaat van teveel parkeerplaatsen, onjuist te achten. Dat bij behoud van alle bomen circa 21 parkeerplaatsen verloren gaan terwijl sprake is van een hoge parkeerdruk, hebben eisers niet gemotiveerd betwist. Aan de omstandigheid dat bij 7 van de 21 aanwezige bomen wel voor een bovengrondse groeiplaatsverruiming is gekozen, kent de rechtbank niet het door eisers gewenste gewicht toe. Dat verweerder deze keuze heeft gemaakt voor deze 7 bomen, betekent niet dat dit ook bij de resterende 14 bomen dient te gebeuren. Niet in geschil is immers dat hiermee circa 10 parkeerplaatsen verloren gaan en dat verweerder dit aanvaardbaar acht, terwijl een groeiplaatsverruiming bij alle 21 bomen zou leiden tot het verlies van circa 21 parkeerplaatsen. Voor zover eisers hebben betoogd dat de groeiplaatsverruiming ook in de richting van het trottoir zou kunnen plaatsvinden, heeft verweerder zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de gebruiksmogelijkheden van het trottoir daardoor te zeer beperkt zouden worden. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt onjuist te achten.
12. Ten aanzien van het door verweerder gebruikte Formulier Toetsingskader Overlast hebben eisers aangevoerd dat in dit formulier geen beoordeling per boom is gemaakt. Volgens eisers is ten onrechte niet per individuele boom bezien in hoeverre deze overlast veroorzaakt en welke oplossing hiervoor mogelijk is. Ook leent het Formulier Toetsingskader Overlast zich volgens eisers niet voor het maken van een belangenafweging.
12.1.
De rechtbank overweegt dat het gebruik van het Formulier Toetsingskader Overlast in het tweede lid van artikel 3.97 van de VFLO is voorgeschreven. Niet in geschil is dat verweerder dit formulier niet bij elke individuele boom heeft gebruikt. De rechtbank verbindt hieraan echter geen gevolgen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat dit formulier dient als hulpmiddel om inzicht te bieden in enerzijds de waarden van de betrokken bomen en anderzijds de overlast die wordt veroorzaakt. Welke waarden de bomen in deze zaak vertegenwoordigen is echter tussen partijen niet in geschil, evenmin als het feit dat de bomen leiden tot aanzienlijke of ernstige overlast door wortelopdruk. Dat tussen de betrokken bomen sprake is van relevante verschillen in waarde of veroorzaakte overlast, is gesteld noch gebleken. Bovendien zijn de bomen door Bomenwacht Nederland op individueel niveau beoordeeld en zijn de resultaten van deze beoordeling neergelegd in de BEA. Verweerder beschikte daarmee over voldoende informatie om de afweging zoals voorgeschreven in artikel 3.97 van de VFLO te maken. Het betoog slaagt niet.
13. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de overlast door wortelopdruk noodzaakt tot het kappen van de 14 platanen. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunning om deze bomen te kappen.
Conclusie
14. Uit wat is overwogen onder 8.1, volgt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, behalve voor zover dit betrekking heeft op de boom die in het bestreden besluit wordt aangeduid met boomnummer 1. Nu verweerder echter in verband met de overlast door wortelopdruk heeft mogen besluiten tot het kappen van de betrokken 14 bomen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen en dat de bomen mogen worden gekapt.
Griffierecht en proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Het gaat hierbij om kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kosten van een deskundige.
15.2.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
15.3.
Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten van de door hen ingeschakelde deskundige R. Sikma van Bureau [bedrijf 1] . Verzocht is om vergoeding van de kosten van het deskundigenrapport en van de kosten voor de aanwezigheid van deskundige Sikma ter zitting. Volgens de overgelegde factuur van 14 november 2022 heeft Sikma voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 3.630,- in rekening gebracht. De rechtbank acht de inschakeling van een deskundige door eisers in deze zaak redelijk. Gelet op de omvang van de door Sikma verrichte werkzaamheden en de inhoud van het rapport vindt de rechtbank de hiervoor gedeclareerde kosten eveneens redelijk. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk om voor de aanwezigheid van deskundige Sikma ter zitting een vergoeding toe te kennen van € 231,70, uitgaande van een behandeling ter zitting met een duur van anderhalf uur en een forfaitair uurtarief van € 154,50. Dit betekent dat verweerder een bedrag van € 3.861,70 aan eisers moet vergoeden voor het inschakelen van een deskundige.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, met uitzondering van het deel hiervan dat betrekking heeft
op de boom met boomnummer 1;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit geheel in
stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 5.611,70.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo).
2.Zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo.