ECLI:NL:RBDHA:2024:8489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
09/037183-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen met vrijspraak voor verstrekken en voorbereidingshandelingen

De rechtbank Den Haag heeft op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 in Italië, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende verdovende middelen, waaronder GHB, XTC, amfetamine, metamfetamine en 2C-B. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De verdachte werd op 1 februari 2024 in Nieuwerkerk a/d IJssel aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid GHB en amfetamine. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, met een partiële vrijspraak voor metamfetamine en 2C-B. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de GHB en amfetamine, waarvan de verdachte de aanwezigheid erkende.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad van 12 liter GHB en 164 gram amfetamine, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij de intentie had om de aangetroffen middelen te bereiden of te verstrekken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van verdovende middelen op de volksgezondheid, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische middelengebruik en recente positieve ontwikkelingen in zijn leven. De uitspraak is gedaan door een collegiaal panel van rechters, met mr. N.F.R. de Rooij als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/037183-24
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Italië),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. van ‘t Land naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC, zijnde XTC / MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 1 februari 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, XTC (MDMA), amfetamine, metamfetamine en/of 2C-B, zijnde GHB, XTC (MDMA), amfetamine, metamfetamine en/of 2C-B
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van GHB en/of XTC en/of MDMA en/amfetamine en/of metamfetamine en/of 2C-B, in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van weegschalen en/of hoeveelheden grondstoffen (chloroform/ethanol/ammoniak/aceton/caustic soda/ontvetter/gootsteenontstopper, ontstoppingsmiddel) en/of een sealapparaat en/of een roermotor en/of aantekeningen en/of bouwtekeningen voor ketels voor de productie van drugs.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, met partiële vrijspraak onder 1 ten aanzien van de metamfetamine en de 2C-B.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard voor zover het betreft een hoeveelheid van ruim 12 liter GHB en 164 gram amfetamine.
3.3.
Bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen feit 1
Juridisch kader
De verdachte wordt verdacht van het aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen die zijn aangetroffen in een woning waar de verdachte zich bevond. Voor de vraag of de verdachte opzettelijk artikel 2 onder C van de Opiumwet heeft overtreden, is op grond van bestendige jurisprudentie vereist dat:
a. a) de verdovende middelen zich in de machtssfeer/beschikkingsmacht van de verdachte bevonden en;
b) de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat de verdachte de feitelijke macht over de verdovende middelen moet kunnen uitoefenen. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren en evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen. Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap – het opzet – ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van de verdovende middelen heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat om tot de vaststelling te komen dat de verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde aangetroffen verdovende middelen aanwezig heeft gehad, in het dossier duidelijk moet zijn geverbaliseerd hoe bepaalde opsporingsresultaten en/of processenverbaal tot stand zijn gekomen en waar deze betrekking op hebben. Het dossier in deze zaak is echter, op de voor de bewijsvragen essentiële punten, onduidelijk, onoverzichtelijk of niet compleet. Zo is niet altijd duidelijk waar bepaalde verdovende middelen exact zijn aangetroffen in of rondom de woning en/of wat de hoeveelheid was. De rechtbank gaat daarom behoedzaam om met de opsporingsresultaten uit het dossier en zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, hetgeen de verdachte heeft verklaard als uitgangspunt nemen in haar beoordeling.
Feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de verdachte op 1 februari 2024 aanwezig was in de woning aan De [adres 2] in [plaats 1] en dat de politie die dag in die woning verschillende hoeveelheden verdovende middelen heeft aangetroffen.
De woning behoorde toe aan een ander dan de verdachte. De verdachte stond niet ingeschreven op genoemd adres maar verbleef daar ook volgens eigen zeggen met enige regelmaat. Er waren meerdere sleutels van de woning in omloop. Er kwamen mensen in de woning, ook als de verdachte er zelf niet was.
GHB en amfetamine
De verdachte heeft verklaard dat de door de politie aangetroffen hoeveelheden van 12 liter GHB en 164 gram amfetamine aan hem toebehoorden. De rechtbank acht feit 1 ten aanzien van een hoeveelheid GHB en een hoeveelheid amfetamine wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal voor het eerste feit voor deze verdovende middelen met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024033719, onderverdeeld in het proces-verbaal voorgeleiding (p. 1-401), het proces-verbaal raadkamer (p. 1- 130) en het eind proces-verbaal (p. 1- 253) van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen.
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, PL1500-2024033607-34, opgemaakt op 1 februari 2024 (p. 38 en p. 39 proces-verbaal voorgeleiding);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, PL1500-2024033607-169, opgemaakt op 4 maart 2024 (p. 46 tot en met p. 52 eind proces-verbaal);
4. Het geschrift, te weten een rapport NFiDENT opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 53 eind proces-verbaal);
5. Het geschrift, te weten een rapport NFiDENT opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 58 eind proces-verbaal);
6. Het geschrift, te weten een rapport NFiDENT opgemaakt op 21 februari 2024 (p. 59 eind proces-verbaal).
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het aanwezig hebben van metamfetamine en 2C-B. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van de aangetroffen (en door het NFI geteste) MDMA en 990 gram amfetamine in de woning, overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij van de aanwezigheid van de bovengenoemde verdovende middelen geen wetenschap heeft gehad. Hij heeft verklaard dat de meubels in de woning van de eigenaar waren, hetgeen de eigenaar van de woning heeft bevestigd, dat hij zelf geen kasten in de woning gebruikte en dat hij ook zelden in de schuur kwam.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld waar in de woning deze 990 gram amfetamine is aangetroffen. De rechtbank kan zodoende niet vaststellen of de verdachte de vereiste wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de amfetamine. De rechtbank zal de verdachte daarom (partieel) vrijspreken van het aanwezig hebben van 990 gram amfetamine.
De MDMA is volgens het dossier aangetroffen in een ladekast. Gelet op de verklaring van de eigenaar van de woning en de verdachte dat de meubels in de woning niet van de verdachte waren, hij geen kasten in gebruik had en de omstandigheid dat er meerdere sleutels van de woning in omloop waren, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de MDMA. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA.
3.5.
Vrijspraak feit 2 en feit 3
Feit 2: bereiden en verstrekken GHB, MDMA, amfetamine, metamfetamine en/of 2C-BDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte GHB heeft bereid nu in de woning goederen en middelen zijn aangetroffen waarmee GHB kan worden bereid.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bereiden van GHB. In de woning waar de verdachte verbleef zijn weliswaar veel goederen aangetroffen waarmee GHB kan worden bereid, maar daarmee kan op zichzelf niet worden bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2024 tot en met 1 februari 2024 daadwerkelijk GHB heeft bereid. De enkele aanwezigheid van genoemde goederen, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte verdovende middelen heeft verstrekt, omdat [naam] heeft verklaard dat zij in de woning aan De [adres 2] kwam om drugs te gebruiken. De rechtbank kan - anders de officier van justitie heeft betoogd - op basis van het dossier niet vaststellen dat [naam] ook heeft verklaard dat de verdovende middelen die zij gebruikte, werden verstrekt door de verdachte. De enkele opmerking hierover in een proces-verbaal van bevindingen acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zeker nu dit op geen enkele andere wijze steun vindt in het dossier.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Feit 3: voorbereidingshandelingen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de woning aangetroffen grondstoffen, tekeningen en overige goederen zoals maatbekers en een roermotor geschikt zijn om verdovende middelen te bereiden, waardoor kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de bereiding van verdovende middelen.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen, moet worden vastgesteld dat de verdachte de genoemde goederen aanwezig heeft gehad met de bedoeling om verdovende middelen te vervaardigen. De rechtbank acht het weliswaar opmerkelijk dat de genoemde goederen en stoffen in de woning waar de verdachte op de dag van aantreffen verbleef, aanwezig waren, maar zoals hiervoor overwogen biedt het dossier verder onvoldoende duidelijkheid met betrekking tot de vindplaatsen van alle aangetroffen goederen. Zonder nadere aanknopingspunten kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had van alle aangetroffen goederen en stoffen en dat hij deze aanwezig had met de bedoeling (opzet) om hiermee verdovende middelen te bereiden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 1 februari 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het hebben van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een taakstraf. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat het nu, door de zorg en de begeleiding die de verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ontvangt, goed gaat met de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 12 liter GHB en 164 gram amfetamine. Deze verdovende middelen betreffen stoffen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid en deze stoffen leiden tot verslaving bij de gebruikers hiervan. Door zich hiermee in te laten ondersteunt de verdachte tevens het in stand houden van drugsgerelateerde overlast en (zware) criminaliteit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 13 februari 2024 en 22 april 2024, waaruit volgt dat het psychosociaal functioneren, het middelengebruik en het sociaal netwerk van de verdachte, kunnen worden gekenmerkt als delict gerelateerde factoren. Bij de verdachte is vanaf zijn veertiende sprake van problematisch middelengebruik. Het hebben van een structurele dagbesteding en het contact met zijn zoontje, worden gezien als beschermende factoren voor de verdachte. De verdachte is recentelijk geminderd met het gebruik van verdovende middelen en heeft zich gehouden aan de voorwaarden die zijn opgelegd bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het hebben van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Straffen
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het uitgangspunt in de LOVS voor het aanwezig hebben van harddrugs met een gewicht tussen de 1000 en 1500 gram is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De rechtbank acht het niet opportuun om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, gelet op het advies van de reclassering en de positieve ontwikkelingen rondom de persoon van de verdachte tijdens het verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank legt daarom op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank zal daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank acht tenslotte, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een taakstraf van 240 uren passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d, van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
45 DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor
op het adres [adres 3] in [plaats 2] op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan SVG Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. T.T.O. Bakker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2024.