ECLI:NL:RBDHA:2024:8486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 16 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, stelt dat hij niet is opgeroepen voor de aanmeldgehoren op 14 en 15 september 2023 en dat hij geen uitnodigingsbrieven heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet kan aantonen dat eiser willens en wetens niet is verschenen, en vernietigt het bestreden besluit, waardoor eiser alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om gehoord te worden.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag er in het algemeen van uitgaan dat Portugal zijn verdragsverplichtingen nakomt, en het ligt op de weg van eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet het geval is. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Portugal. De rechtbank wijst erop dat eiser geen informatie heeft overgelegd die zijn stellingen onderbouwt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om overname gedaan. Portugal heeft dit verzoek op 13 december 2023 aanvaard.
Aanmeldgehoor
5. Eiser stelt dat hij niet is opgeroepen voor de aanmeldgehoren op 14 en 15 september 2023. Eiser heeft geen uitnodigingsbrieven ontvangen en stond volgens eiser ook niet op de oproeplijsten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa). Nu eiser geen aanmeldgehoor heeft gehad en de staatssecretaris niet kan aantonen dat hij willens en wetens niet is verschenen op het aanmeldgehoor, dient het bestreden besluit te worden vernietigd en dient de staatssecretaris eiser in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat er geen aanmeldgehoor Dublin heeft plaatsgevonden, omdat eiser tweemaal niet is verschenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daar een goede reden voor had. Uit het rapport ‘niet verschijnen voor gehoor’ van 14 september 2023 blijkt dat eiser is uitgenodigd voor een aanmeldgehoor Dublin in Budel op 14 september 2023 om 09:30 uur in gebouw E1. Uit het rapport ‘niet verschijnen voor gehoor’ van 15 september 2023 blijkt dat eiser door een medewerker ondersteuning in Ter Apel een uitnodiging heeft ontvangen om zich op 15 september 2023 om 08:15 uur in Budel te melden. Eiser is beide keren niet verschenen en heeft op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat hij daarvan niet op de hoogte kon zijn dan wel wat de reden was van zijn afwezigheid. In het bestreden besluit is door de staatssecretaris genoegzaam aangegeven dat in Budel niet wordt gewerkt met schriftelijke uitnodigingen, maar met een oproeplijst van het COa. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ervan uit kan worden gegaan dat eiser op de hoogte was/ had kunnen zijn van het tijdstip van de aanmeldgehoren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om op de aanmeldgehoren te verschijnen. Bovendien heeft eiser doormiddel van de zienswijze de mogelijkheid gehad om zijn bezwaren tegen het voornemen om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen naar voren te brengen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert verder aan dat er bij overdracht aan Portugal een risico bestaat op (indirect) refoulement. Het is eiser bekend dat Portugal personen die om dezelfde redenen internationale bescherming hebben gezocht in Portugal, door Portugal zijn uitgezet naar Pakistan. Ook voert eiser aan dat de opvangvoorzieningen in Portugal niet voldoen aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld, zodat op dit punt niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Portugal zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en op het arrest Jawo waaruit volgt dat sprake moet zijn van een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [2]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Portugal is net als Nederland partij bij het EVRM [3] en bij het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan het Handvest en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Portugal zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Portugal sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of opvangvoorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De enkele stelling van eiser dat de opvangvoorzieningen in Portugal niet aan de daaraan te stellen eiser voldoet, is in dit verband onvoldoende. Ook eisers stelling dat het hem bekend is dat personen met dezelfde asielmotieven door Portugal zijn uitgezet, is onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Portugal heeft met het claimakkoord bovendien gegarandeerd dat Portugal het asielverzoek van eiser in behandeling zal nemen. Deze garantie omvat ook dat een eventuele uitzetting van eiser naar Pakistan niet in strijd met het verbod van refoulement zal plaatsvinden. Mocht eiser in Portugal problemen ondervinden met de opvang of de asielprocedure dan dient hij zich te wenden tot de (hogere) Portugese autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele systeemgebreken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dan wel structurele tekortkomingen die de bijzonder hoger drempel van zwaarwegendheid bereiken om daarmee tot schending van artikel 4 van het Handvest [4] te concluderen.
6.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit een recent arrest van het Hof van Justitie volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Uit r.o. 6.2. volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Portugal terecht uitgaat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en de vraag of indirect refoulement aannemelijk is, ligt dan ook niet voor ter beoordeling. Een eventueel verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan daarbij volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout. Eiser heeft in deze procedure bovendien geen informatie ingebracht waaruit valt af te leiden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Portugal en Nederland.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Voorts betoogt eiser dat hetgeen hij heeft aangevoerd aanleiding geeft tot toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7.1.
Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van
mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.