ECLI:NL:RBDHA:2024:8443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
09/193477-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een fietser op 7 juni 2022 in Monster. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van twaalf ribbreuken, een gebroken bekken, een gebroken schouderblad, een gebroken sleutelbeen en een zware hersenschudding aan het slachtoffer. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld. De verdachte verklaarde dat zij een handgebaar maakte om de naderende wielrenners te waarschuwen en dat zij niet opzettelijk handelde. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk of roekeloos handelde, en dat haar handelingen niet als aanmerkelijk onvoorzichtig konden worden gekwalificeerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, vertegenwoordigd door een advocaat, een schadevergoeding van € 60.000,- gevorderd. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte in verband met deze vordering op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/193477-22
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 7 juni 2022 te Monster, gemeente Westland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- twaalf breuken in negen ribben en/of
- een gebroken bekken en/of
- een gebroken schouderblad en/of
- een gebroken sleutelbeen en/of
- een zware hersenschudding,
heeft toegebracht door haar, verdachte's, arm (onverhoeds) (vlak voor die fietsende
[slachtoffer] ) uit te strekken en/of heen en weer te bewegen en/of die [slachtoffer] vast te
pakken (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 juni 2022 te Monster, gemeente Westland
[slachtoffer] heeft mishandeld door haar, verdachte's, arm (onverhoeds) uit te
strekken en/of heen en weer te bewegen en/of die [slachtoffer] vast te pakken (waardoor
die [slachtoffer] ten val kwam), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- twaalf breuken in negen ribben en/of
- gebroken bekken en/of
- gebroken schouderblad en/of
- gebroken sleutelbeen en/of
- zware hersenschudding,
ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 juni 2022 te Monster, gemeente Westland roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, haar,
verdachte's, arm (onverhoeds) (vlak voor een wielrenner/fietser) heeft uitgestrekt
en/of heen en weer heeft bewogen en/of een wielrenner/fietser heeft vastgepakt
(waardoor die wielrenner/fietser ten val kwam),
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel, te weten
- twaalf breuken in negen ribben en/of
- een gebroken bekken en/of
- een gebroken schouderblad en/of
- een gebroken sleutelbeen en/of
- een zware hersenschudding,
heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in
de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 7 juni 2022 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op het Schelpenpad in Monster. Het betreft hier een fietspad dat loopt door de duinen tussen Monster en het strand. Naast het fietspad bevindt zich een zandpad, met direct hiernaast een geasfalteerd pad. De verdachte en haar echtgenoot (verder: [getuige] ) liepen op het fietspad vanuit Monster in de richting van het strand, aan de linkerkant van het fietspad, tegen het verkeer in. Aan de rechterkant op het fietspad bevonden zich twee fietsers, die iets achter de verdachte en [getuige] fietsten, ook in de richting van het strand. Het slachtoffer (verder: [slachtoffer] ) en zijn partner (verder: [naam 1] ) fietsten op het Schelpenpad in tegengestelde richting, komende vanuit de duinen in de richting van Monster.
[slachtoffer] en [naam 1] passeerden de verdachte en [getuige] , waarbij [slachtoffer] ten val is gekomen en daarbij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De verdachte heeft verklaard dat zij samen met haar man op de linkerkant van het fietspad liep. Op het moment dat [slachtoffer] en [naam 1] de verdachte en haar man tegemoet fietsten, heeft zij een handgebaar gemaakt, waarbij zij haar armen van boven naar beneden heeft bewogen en “rustig, rustig” heeft geroepen. Vervolgens heeft zij haar armen opgeheven en langs haar lichaam gehouden, waarna [slachtoffer] tegen haar arm is aangereden en ten val is gekomen. De verdachte heeft verder verklaard dat zij niet kon uitwijken, omdat op de plek waar de wielrenners haar passeerden bosschages over het Schelpenpad uitstaken, waardoor zij geen kant op kon. Van vastpakken of grijpen van [slachtoffer] was volgens de verdachte geen sprake. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zijn vrouw een “doe rustig”- armgebaar maakte.
De aangeefster/getuige [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] wel werd vastgepakt bij zijn rechter bovenarm, uit balans raakte en vervolgens ten val kwam. In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam 2] en [naam 3] wordt gesproken over een onbekend gebleven getuige die heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft beetgepakt. Het is echter onduidelijk (gebleven) wie deze getuige was en hoe deze getuige heeft kunnen waarnemen dat er sprake was van vastpakken.
De verkeerssituatieHet Schelpenpad is een geasfalteerd fietspad met een breedte van 4,40 meter, met daarnaast een zandpad en een geasfalteerd pad. Het fietspad loopt ter hoogte waar de verdachte met [slachtoffer] in aanraking is gekomen – vanuit het perspectief van de verdachte – licht omhoog waardoor er geen onbeperkt vrij zicht is op het verdere verloop van het fietspad. Op het Schelpenpad liepen ten tijde van het ongeval meerdere personen en fietsten er ook anderen dan [slachtoffer] en [naam 1] . De verdachte heeft verklaard dat niemand gebruik maakt van het naastgelegen geasfalteerde pad, maar dat voetgangers gebruik maken van het Schelpenpad.
Er is door de politie onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee [slachtoffer] heeft gereden voorafgaand aan de val. Uit het fietsnavigatiesysteem volgt dat [slachtoffer] zes seconden voorafgaand aan de val met een snelheid van 38 km/h heeft gereden en dat de snelheid vervolgens snel is afgenomen: van 38 km/h naar 36 km/h en vervolgens naar 27 km/h, 12 km/h en 0 km/h.
Op de plaats waar de verdachte en [slachtoffer] met elkaar in aanraking zijn gekomen, bevinden zich aan de linkerkant van het Schelpenpad – gaande in de richting van de duinen – dichte bosschages, waardoor de breedte van het pad wordt versmald.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt vast dat, naast de verklaring van [naam 1] , het dossier geen verklaringen bevat van getuigen die uit eigen waarneming hebben verklaard dat [slachtoffer] bij zijn arm werd vastgepakt. De rechtbank merkt op dat aan de eerste verklaring van de verdachte, afgelegd aan verbalisant [naam 3] , dat zij [slachtoffer] zou hebben vastgepakt geen doorslaggevende betekenis toekomt. De verbalisant heeft immers de verdachte direct om verduidelijking gevraagd en toen heeft de verdachte geantwoord dat zij [slachtoffer] niet had vastgepakt, maar haar arm naar de zijkant omhoog heeft gestoken en [slachtoffer] vervolgens haar arm heeft geraakt. De eerste verklaring van de verdachte was kennelijk niet zo eenduidig, waarna de verbalisant om verduidelijking heeft moeten vragen. De verdachte heeft nadien steeds verklaard dat van vastpakken geen sprake was.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het oordeel dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] . Voor het vastpakken van [slachtoffer] door de verdachte bevat het dossier onvoldoende (steun)bewijs. De verdachte heeft armbewegingen gemaakt om de naderende wielrenners tot langzamer rijden te manen. Toen de wielrenners haar dicht waren genaderd, heeft zij haar armen opgeheven en langs haar lichaam gehouden, waarna [slachtoffer] haar raakte. Uit dit handelen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van letsel. Dat betekent dat de verdachte zowel van het primair als het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Meer subsidiair is de verdachte ten laste gelegd dat het – kort gezegd – aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet sprake zijn van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid in die zin, dat anders gehandeld had moeten worden (verwijtbaarheid) en ook anders gehandeld had kunnen worden (vermijdbaarheid). Tussen de gemaakte fouten en het letsel moet voldoende oorzakelijk verband bestaan en er moet sprake zijn van voorzienbaarheid. Bij de beoordeling komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Voor zover door de officier van justitie is betoogd dat de verdachte, als voetganger, het fietspad niet mocht gebruiken, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de in het dossier opgenomen foto’s en beschrijvingen van de situatie ter plaatse kan niet de conclusie getrokken worden dat voetgangers verplicht gebruik moeten maken van het naastgelegen geasfalteerde pad. Niet is gebleken dat het naastgelegen pad als voetpad is aangemerkt. Dat betekent dat, gelet op artikel 4 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), voetgangers het fietspad mogen gebruiken.
De rechtbank is verder van oordeel dat de handelingen van de verdachte niet van dien aard zijn dat gesproken kan worden van schuld in de betekenis die daarin in artikel 308 Sr aan wordt toegekend. Voor het bewijs van het culpoos toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
is immers vereist dat de verdachte – minst genomen –
aanmerkelijkonvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Uit het geheel van gedragingen, zoals hierboven beschreven, leidt de rechtbank af dat de verdachte plots werd geconfronteerd met een situatie waarin twee wielrenners haar en haar man op een op dat punt versmald fietspad en in de aanwezigheid van andere weggebruikers met aanmerkelijke snelheid naderden, waarbij de verdachte geen reële mogelijkheid had om zich aan die situatie te onttrekken. De eerste armbewegingen die de verdachte heeft gemaakt, kunnen moeilijk anders worden opgevat dan als een poging om de wielrenners tot langzamer rijden te manen. Dat de verdachte vervolgens haar armen langs haar lichaam omhoog heeft gehouden en in aanraking is gekomen met [slachtoffer] , waarna die ten val is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen.
Dat betekent dat de verdachte ook van het meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.

4.4. De vordering van de benadeelde partij

4.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. de Koning, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 60.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleitte integrale vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging om niet-ontvankelijk verklaring in verband met de onevenredige belasting van het strafproces en meer subsidiair vanwege (enige mate van) eigen schuld van de benadeelde partij.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. A.M. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2024.