ECLI:NL:RBDHA:2024:8433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/5777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder bestuursdwang met betrekking tot asbesthoudend materiaal

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen een last onder bestuursdwang die door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk is opgelegd. De last werd verzonden naar een foutief adres, waardoor eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft op 17 mei 2024 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de foutieve inschrijving in het kadaster voor rekening van eiseres komt. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het college zich op de adresgegevens in het kadaster mocht baseren en dat eiseres niet had aangetoond dat zij tijdig op de hoogte was gesteld van het besluit. Eiseres had ook geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien er geen onrechtmatig besluit was vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P. Geervliet),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Rijvers-Jagernath).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het college schriftelijk bevestigd dat op 19 februari 2022 wegens overtreding van artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer zeer spoedeisende bestuursdwang is toegepast door asbesthoudend materiaal te verwijderen van de openbare weg. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van eiseres komen.
Bij besluit van 26 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. L. Ruitenbeek.

Waar gaat de zaak over?

1.1.
Op 18 februari 2022 zijn er als gevolg van een storm gevelplaten afkomstig van het perceel Volmerlaan 11-17 in Rijswijk op de openbare weg terecht gekomen ter hoogte van de Van Gijnstraat 27. Die avond is uit asbestonderzoek gebleken dat het ging om asbesthoudende gevelplaten. Op 19 februari 2022 is het asbesthoudend materiaal opgeruimd met toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang.
1.2.
Uit onderzoek van het kadaster is het college gebleken dat het perceel Volmerlaan 11-17 in Rijswijk eigendom is van eiseres. Het primaire besluit, met daarin de bevestiging van de beslissing om zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen, is op 4 maart 2022 verzonden naar het in het kadaster opgenomen adres van eiseres, namelijk [adres 1] in [plaats]. In het besluit staat vermeld dat ook aan de bestuurder van eiseres, [bedrijfsnaam] B.V., een afschrift van het besluit is verzonden. Op 18 mei 2022 heeft het college het besluit tot kostenverhaal van € 5.575,40 verzonden naar het eerdergenoemde adres van eiseres.
1.3.
Op 1 februari 2023 is het primaire besluit nogmaals verzonden aan eiseres, maar ditmaal naar het adres [adres 2] in Den Haag. Op 3 februari 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.4.
Het college heeft het bezwaar op 26 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens een ruime overschrijding van de bezwaartermijn. Daarbij heeft het college geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres geeft aan het primaire besluit pas op 2 februari 2023 te hebben ontvangen. Zij heeft daags daarna het bezwaarschrift aan het college toegestuurd. Eiseres betoogt dat het college het primaire besluit op 4 maart 2022 aan het onjuiste adres heeft verstuurd. Op die datum was zij niet langer gevestigd aan de [adres 1] in [plaats], maar aan de [adres 2] in [plaats]. Als het college acht had geslagen op het Handelsregister van de Kamer van Koophandel had het college dit kunnen constateren, aldus eiseres. Het college heeft daarbij niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan. Eiseres meent dan ook dat deze foutieve verzending voor rekening van het college dient te komen. Zij benadrukt daarbij dat het college in de brief van 1 februari 2023 vermeldt dat in het besluit van 4 maart 2022 “abusievelijk een verouderde adressering van [eiseres] B.V.” is gebruikt. Verder stelt eiseres dat [bedrijfsnaam] B.V. het besluit van 4 maart 2022 nooit ontvangen heeft en dat het college daar ook geen bewijs van kan overleggen.
Heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt?
3.1.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
3.3.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.4
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de bekendmaking van het besluit op 4 maart 2022 heeft plaatsgevonden of eerst op 1 februari 2023. Indien het besluit op 4 maart 2022 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, heeft dat tot gevolg dat de bezwaartermijn toen niet is aangevangen. [1] In dat geval heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit mag worden gegaan van de adresgegevens zoals deze in het kadaster vermeld staan. Op 1 februari 2023 is er geen nieuw besluit genomen, maar is slechts een kopie van het primaire besluit toegezonden aan eiseres. Er kan geen sprake zijn van het aanvangen van een nieuw bezwaartermijn.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een bestuursorgaan ten aanzien van onroerende goederen in beginsel uit mag gaan van adresgegevens zoals deze zijn ingeschreven in het kadaster. [2] Dit kan anders zijn, indien blijkt dat de gehanteerde adresgegevens feitelijk onjuist zijn en die onjuistheid betrokkene niet kan worden verweten. [3]
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het adres van eiseres foutief in het kadaster ingeschreven staat. Vast staat dat dit nog steeds het geval is. Niet gebleken is dat eiseres heeft geprobeerd om deze fout te laten herstellen. Het college heeft het besluit van 4 maart 2022 per aangetekende post naar het in het kadaster vermelde adres verzonden. Deze brief is niet onbestelbaar retour gekomen. De rechtbank is van oordeel dat er voor het college op dat moment geen reden bestond om te twijfelen aan het adres van eiseres en hier nader onderzoek naar te verrichten. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 4 maart 2022 niet op de juiste wijze bekend zou zijn gemaakt. Dit betekent dat eiseres de termijn voor het maken van bezwaar ruimschoots heeft overschreden.
4.5.
Voor zo ver eiseres betoogt dat de bestuurder van [eiseres] B.V. het besluit nooit heeft ontvangen ziet de rechtbank hier niet de relevantie van in. Voor een correcte bekendmaking van het besluit is het toereikend om het besluit bekend te maken aan de overtreder. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
6.1.
De rechtbank benadrukt dat de bezwaartermijn een bepaling is van dwingende aard, waarbij het bestuursorgaan waarbij het rechtsmiddel is ingediend moet toetsen of dit tijdig is gedaan. Indien dit niet het geval is, zal het bestuursorgaan het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk moeten verklaren, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Een rechtspersoon heeft de plicht om te zorgen voor een correcte inschrijving van de adresgegevens in het kadaster. Indien dat niet gebeurt en dit leidt tot een verstoorde communicatieverhouding met een bestuursorgaan moet dit voor de rekening van de rechtspersoon blijven. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Proceskostenvergoeding
7.1.
Eiseres meent dat zij recht heeft op proceskostenvergoeding in bezwaar, zelfs indien het beroep ongegrond wordt verklaard. Het college heeft het bezwaar namelijk pas niet-ontvankelijk verklaard nadat partijen zich inhoudelijk over de zaak hadden uitgesproken en er een hoorzitting is gehouden. Daarom heeft eiseres nodeloos kosten moeten maken in het kader van rechtsbijstand.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat er voor een proceskostenvergoeding alleen reden is als er sprake is van een onrechtmatig besluit. Daarvan is niet gebleken. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2196.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AB2288.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ8734.