In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van een esdoorn in de voortuin van een perceel in Den Haag. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 3 maart 2023, na een aanvraag van de derde-partij PRMD Vastgoedmanagement. Eiser, die direct zicht heeft op de boom, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 17 augustus 2023.
De rechtbank heeft de zaak op 16 april 2024 behandeld. Eiser betoogde dat de buurt meer groen wil en dat het kappen van een gezonde boom niet zou moeten kunnen. Hij stelde ook dat er technische alternatieven zijn om de keerwand van de buren te beschermen zonder de boom te kappen. De rechtbank oordeelde dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt en ontvankelijk is in zijn beroep.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht de vergunning heeft verleend. De rechtbank overwoog dat de schade die de boom aan de keerwand van de buren toebrengt, zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het behoud van de boom. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door het college juist was en dat er geen aanleiding was om het advies van de interne adviseur Groenbeheer niet te volgen. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het kappen van de boom een onaanvaardbare inbreuk op het groene karakter van de wijk zou opleveren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.