ECLI:NL:RBDHA:2024:8413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/5907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een administratieve loonsanctie opgelegd aan een werkgever wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoogvliet B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een administratieve loonsanctie die aan Hoogvliet B.V. was opgelegd, omdat zij het loon van een ex-werknemer moest doorbetalen tot 21 maart 2024. De sanctie was gebaseerd op het niet tijdig indienen van een re-integratieverslag door de werkgever. Hoogvliet B.V. maakte bezwaar tegen deze sanctie en stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van het verslag bij de ex-werknemer lag.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het primaire besluit van de verweerder, dat de loonsanctie oplegde, was gebaseerd op het ontbreken van documenten in het re-integratieverslag. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag en het bijbehorende verslag bij de ex-werknemer ligt, en niet bij de werkgever. De rechtbank concludeerde dat Hoogvliet B.V. niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het te laat indienen van het re-integratieverslag, aangezien de ex-werknemer zelf had aangegeven dat hij de documenten niet meer in zijn bezit had en de aanvraag zelf wilde indienen.

De rechtbank verklaarde het beroep van Hoogvliet B.V. gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de administratieve loonsanctie ten onrechte was opgelegd en dat de werkgever aan haar verplichtingen had voldaan. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers in het kader van de Wet Inkomen en arbeidsvermogen (WIA).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

Hoogvliet B.V., te Bleiswijk, eiseres

(gemachtigde: mr. O.J. Praamstra)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], ex-werknemer,
(gemachtigde: mr. R.E. Zalm).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 26 januari 2023 (het primaire besluit) aan eiseres een administratieve loonsanctie opgelegd, op grond waarvan eiseres het loon van ex-werknemer moet doorbetalen tot 21 maart 2024. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juli 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ex-werknemer en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op 9 januari 2023 heeft ex-werknemer, na een melding einde wachttijd van 2 jaar ziekte, bij verweerder een WIA-uitkering aangevraagd.
4.1
Op 12 januari 2023 heeft verweerder ex-werknemer verzocht om ontbrekende documenten van het re-integratieverslag. Bij brief van diezelfde datum is door verweerder aan eiseres een kopie van de brief aan ex-werknemer toegezonden.
4.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres de administratieve loonsanctie opgelegd. Aan de loonsanctie is ten grondslag gelegd dat verweerder op 12 januari 2023 heeft verzocht om het re-integratieverslag aan te vullen en dat verweerder de aanvullingen niet heeft ontvangen. In het bijzonder ontbreekt het plan van aanpak. Eiseres heeft daarvoor geen geldige reden opgegeven. Eiseres voldoet dus niet aan haar re-integratieverplichtingen.
4.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de werkgever er verantwoordelijk voor is dat het re-integratieverslag tijdig en compleet wordt ingediend. Op 12 januari 2023 heeft verweerder ex-werknemer en eiseres laten weten dat het re-integratieverslag nog niet compleet was en tot uiterlijk 19 januari 2023 de gelegenheid geboden het verslag te completeren. Verweerder heeft de ontbrekende documenten eerst op 7 februari 2023 ontvangen van ex-werknemer.
5. Eiseres betoogt in beroep dat de administratieve loonsanctie ten onrechte is opgelegd. Eiseres stelt dat zij gelet op artikel 64 van de Wet Inkomen en arbeidsvermogen (WIA) niet de verantwoordelijkheid draagt voor het tijdig en compleet indienen van het re-integratieverslag bij verweerder. De werknemer is hiervoor verantwoordelijk. Eiseres is de op haar rustende verplichtingen volledig nagekomen. Eiseres heeft het re-integratieverslag opgesteld en alle stukken tijdig aan ex-werknemer verstrekt.
5.1
Eiseres wijst er in beroep op dat als de werknemer de ontbrekende documenten niet binnen de termijn overlegt, de WIA-aanvraag buiten behandeling wordt gelaten. Verweerder had, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moeten nagaan bij wie de oorzaak ligt van het niet tijdig inleveren van de stukken. In de Werkwijzer Poortwachter wordt vermeld dat als de oorzaak van de administratieve tekortkomingen bij de werknemer ligt, deze een termijn van vijf werkdagen wordt gegeven om het re-integratieverslag aan te vullen. Dit is allemaal niet gebeurd.
5.2
Eiseres wijst er voorts op dat gelet op de feitelijke gang van zaken haar geen verwijt kan worden gemaakt. Eiseres heeft al bij brief van 17 november 2022 ex-werknemer geïnformeerd over de aanvraag van de WIA-uitkering en daarbij aangeboden deze aanvraag voor ex-werknemer voor wat betreft de indiening van het re-integratieverslag af te handelen. Op 27 december 2022 heeft de vakbond van ex-werknemer (FNV) aan eiseres laten weten dat ex-werknemer door FNV begeleid zal worden bij het invullen van de aanvraag voor de WIA-uitkering. Eiseres heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 27 december 2022 de geplande afspraak met ex-werknemer op 28 december 2022 laten vervallen en ex-werknemer erop gewezen dat de aanvraag tijdig en volledig zal moeten worden ingediend en dat ex-werknemer daar de verantwoordelijkheid voor draagt. Op de op 3 januari 2023 door eiseres en ex-werknemer ondertekende eindevaluatie is bij vraag 6.3 geschreven dat werknemer ervoor kiest om zelf de documenten aan te leveren. Ex-werknemer heeft het plan van aanpak, dat door eiseres en ex-werknemer is ondertekend op 18 mei 2021, pas op 6 februari 2023 aan verweerder gezonden. Tot slot stelt eiseres dat de heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Awb meebrengt dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit rekening had moeten houden met het feit dat verweerder op 6 februari 2023 het plan van aanpak had ontvangen. Uit het plan van aanpak blijkt dat eiseres het tijdig had opgesteld en ondertekend (18 mei 2021), zodat eventuele resterende twijfel over het al dan niet nakomen door eiseres van de verplichtingen uit artikel 25 van de WIA was weggenomen.

Beoordeling

6. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 25, negende lid, van de WIA kan een loonsanctie worden opgelegd als de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet is nagekomen. Als verplichting geldt, ingevolge het derde lid van dit artikel, het opstellen van een re-integratieverslag, alsmede de verplichting tot het verstrekken van dit verslag aan de verzekerde.
Ingevolge artikel 64, derde lid, van de WIA doet de verzekerde de aanvraag om een uitkering. Ingevolge artikel 65 van de WIA gaat de aanvraag vergezeld van een
re-integratieverslag.
6.1
De rechtbank overweegt dat voor zover het bestreden besluit is gebaseerd op de motivering dat eiseres niet aan haar verplichtingen heeft voldaan omdat zij heeft nagelaten verweerder de aan het re-integratieverslag ontbrekende stukken tijdig toe te zenden, deze motivering een wettelijke grondslag ontbeert. De verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag, vergezeld van een re-integratieverslag, ligt bij de verzekerde, dat wil zeggen de ex-werknemer.
6.2
De rechtbank overweegt als volgt voor zover het bestreden besluit moet worden geacht te zijn gebaseerd op het door eiseres nalaten van het (tijdig) aan de ex-werknemer verstrekken van het re-integratieverslag, opdat de ex-werknemer dit verslag tijdig aan verweerder had kunnen zenden. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat eiseres zich niet aan de op haar rustende verplichtingen heeft gehouden. De stelling van eiseres dat zij het plan van aanpak reeds direct na het opstellen daarvan, te weten 18 mei 2021, aan de ex-werknemer heeft verstrekt is door verweerder niet betwist. Ook de opgekomen ex-werknemer stelt in zijn reactie van 30 oktober 2023 niet meer dan : “De heer Tyla [was] niet zeker of hij dit bewust document van zijn werkgever had ontvangen, of dat hij het gewoon kwijt was geraakt.” Reeds bij gebreke van afdoende betwisting gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres wat betreft het opstellen en verstrekken van het plan van aanpak aan haar verplichtingen had voldaan.
6.3
Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank in het licht van alle feiten en omstandigheden niet af dat de ex-werknemer op 27 december 2023 aan eiseres te kennen had gegeven dat hij niet (meer) over het plan van aanpak beschikte. Immers de ex-werknemer heeft op 3 januari 2023, toen reeds voorzien van professionele rechtsbijstand, althans een procesjurist van de FNV, te kennen gegeven de begeleiding door eiseres af te wijzen en de aanvraag met de benodigde documenten zelf in te dienen. Als al de verantwoordelijkheid bestond om het plan van aanpak nogmaals toe te zenden, had eiseres, mede gelet op het voortraject, waarin eiseres de ex-werknemer had aangeboden om tezamen de aanvraag af te handelen en de mededeling van 3 januari 2023, een deugdelijke grond voor de aanname dat het nogmaals toezenden kennelijk niet meer nodig was.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte eiseres verantwoordelijk heeft gehouden voor het te laat indienen van het volledige
re-integratieverslag. De administratieve loonsanctie is daarom ten onrechte opgelegd.
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.