Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen
Hoogvliet B.V., te Bleiswijk, eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
[derde-partij], te [woonplaats], ex-werknemer,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoogvliet B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een administratieve loonsanctie die aan Hoogvliet B.V. was opgelegd, omdat zij het loon van een ex-werknemer moest doorbetalen tot 21 maart 2024. De sanctie was gebaseerd op het niet tijdig indienen van een re-integratieverslag door de werkgever. Hoogvliet B.V. maakte bezwaar tegen deze sanctie en stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van het verslag bij de ex-werknemer lag.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het primaire besluit van de verweerder, dat de loonsanctie oplegde, was gebaseerd op het ontbreken van documenten in het re-integratieverslag. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag en het bijbehorende verslag bij de ex-werknemer ligt, en niet bij de werkgever. De rechtbank concludeerde dat Hoogvliet B.V. niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het te laat indienen van het re-integratieverslag, aangezien de ex-werknemer zelf had aangegeven dat hij de documenten niet meer in zijn bezit had en de aanvraag zelf wilde indienen.
De rechtbank verklaarde het beroep van Hoogvliet B.V. gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de administratieve loonsanctie ten onrechte was opgelegd en dat de werkgever aan haar verplichtingen had voldaan. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers in het kader van de Wet Inkomen en arbeidsvermogen (WIA).