ECLI:NL:RBDHA:2024:8404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/9136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene wegens onvoldoende middelen en inburgeringsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen beoordeeld. Eiser, geboren in 1979 en van Afghaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 april 2023. De afwijzing werd bevestigd in een bestreden besluit op 28 juli 2023, na het indienen van bezwaar door eiser.

De rechtbank heeft op 30 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en een tolk aanwezig waren. Eiser betoogde dat hij niet in staat was om aan de inburgeringsvereisten te voldoen, omdat hij sinds 2015 geen vaste verblijfplaats had en daardoor geen inburgeringscursus kon volgen. Hij heeft wel Nederlandse taallessen gevolgd en certificaten behaald, maar kon deze lessen niet voortzetten vanwege financiële redenen na zijn verhuizing.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor de EU-verblijfsvergunning. Eiser ontvangt sinds 1 juli 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet, maar deze wordt niet als zelfstandig inkomen beschouwd. De rechtbank wijst erop dat eiser ook niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en dat de staatssecretaris geen bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen. Eiser moet hiervoor bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris rechtmatig is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, D. Hosseini als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt en omdat hij geen inburgeringsdiploma heeft behaald. Niet is gebleken dat eiser van deze vereisten is vrijgesteld. Om deze redenen komt eiser ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. [1] Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft een lange periode geen inburgeringscursus gevolgd omdat hij sinds 2015 geen vaste verblijfplaats meer heeft. Hierdoor kon hij niet leren. Eiser is sinds 2019 begonnen aan Nederlandse taallessen in het kader van inburgering. Eiser heeft al certificaten behaald waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal op A1 en A2 niveau beheerst. Eiser kon niet doorgaan met deze taallessen omdat hij van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] is verhuisd, waardoor hij de reiskosten niet meer kon betalen. Eiser kwam niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. In de periode van 2017 tot 2019 heeft eiser een baan gehad bij Burger King.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat is gebleken dat eiser sinds 1 juli 2021 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. Deze uitkering kan niet worden aangemerkt als een zelfstandig inkomen, nu het gaat om een uitkering uit de algemene middelen waar geen premies over worden afgedragen. Gelet hierop heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Dat eiser in de periode tussen 2017 en 2019 bij de Burger King heeft gewerkt maakt dit niet anders.
4.1.
Daarnaast is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder vrijstelling of ontheffing had moeten verlenen, nu verweerder deze bevoegdheid niet heeft en het de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is die hiervoor verantwoordelijk is. Als eiser vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsvereiste wenst dan dient hij dit aan te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet (Vw).