ECLI:NL:RBDHA:2024:8403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/11217 en AWB 23/11218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor verblijf bij partner en de afwijzing van het mvv-vereiste in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat zij vrijgesteld moest worden van het mvv-vereiste, gezien de omstandigheden van haar echtgenoot, die ernstige medische problemen had en niet in Marokko kon verblijven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in de belangenafweging niet alle relevante feiten had betrokken, zoals de gezondheidstoestand van de referent. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris alsnog had aangetoond dat er geen objectieve belemmeringen waren voor het uitoefenen van het gezinsleven buiten Nederland. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat haar echtgenoot afhankelijk was van haar zorg.

De rechtbank oordeelde dat het mvv-vereiste op zichzelf niet in strijd was met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, en dat eiseres geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een vrijstelling rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, maar de rechtbank liet de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 2.625,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, nu er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/11217 en AWB 23/11218
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 24 mei 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” bij haar echtgenoot en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Outaklla-Hafidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid in het kader van artikel 8 EVRM’, omdat zij bij haar echtgenoot (referent) in Nederland wil verblijven. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Niet is in geschil is dat eiseres gezinsleven uitoefent met referent. Daarnaast wordt voldaan aan alle materiële voorwaarden voor de beoogde vergunning. Verweerder heeft in de belangenafweging bovendien niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Zo heeft referent ernstige medische problemen. Hierdoor kan niet van hem worden verwacht dat hij zijn gezinsleven in Marokko uitoefent, nu de medische voorzieningen daar niet van dezelfde kwaliteit zijn als in Nederland. Bovendien verblijft eiseres al elf jaar lang in Nederland. Daartegenover staat geen zwaarwegend belang van verweerder. Het eisen van een mvv kan niet als een zwaarwegend nationaal belang worden aangemerkt. In het geval van eiseres wordt daarom het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel geschonden. Daarnaast is van belang dat eiseres een civielrechtelijke zorgplicht heeft voor referent omdat zij getrouwd zijn en zij haar man in goede en in slechte tijden moet bijstaan. Gezien de onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres en referent beroept zij zich op de hardheidsclausule. [1] Tot slot kan het inreisverbod niet in stand blijven omdat daarmee een ontoelaatbare inbreuk wordt gemaakt op het gezinsleven van eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Belangenafweging
4. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [2] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij deze belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM niet uitdrukkelijk heeft betrokken dat referent een hartoperatie heeft ondergaan en afhankelijk is van de verzorging van eiseres. Er is gelet hierop sprake van een motiveringsgebrek.
4.2.
De rechtbank ziet uit oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven. [3] De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder zowel in het verweerschrift als ter zitting afdoende heeft toegelicht dat niet is gebleken dat er sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiseres heeft namelijk onvoldoende aangetoond dat de gezondheidstoestand van referent dusdanig is dat hij niet met haar mee kan naar Marokko. Daarbij is van belang dat is gebleken dat referent weer aan het werk is gegaan na zijn operatie en niet is aangetoond dat hij afhankelijk is van de zorg van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze aanvullende motivering alsnog inzichtelijk heeft gemaakt hoe de gezondheidstoestand van referent is meegewogen in de belangenafweging. Van belang is verder dat verweerder alle overige relevante feiten en omstandigheden deugdelijk gemotiveerd in het bestreden besluit heeft meegewogen en tot de conclusie heeft kunnen komen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en hardheidsclausule
5. De rechtbank overweegt dat uit het arrest Yön [4] (punt 80) en volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. [6] Verweerder kan een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste als toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [7] Dit wordt de hardheidsclausule genoemd. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om in deze zaak vast te houden aan het mvv-vereiste en getuigt dit niet van onredelijke hardheid. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres niet heeft aangetoond dat referent door zijn gezondheidstoestand afhankelijk zou zijn van haar zorg.
Inreisverbod
6. Aan eiseres is een inreisverbod opgelegd in het besluit van 3 september 2014. Het beroep dat eiseres heeft ingesteld is in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 september 2014 [8] ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 oktober 2014 heeft de hoogste bestuursrechter [9] het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard. Nu het inreisverbod in rechte vaststaat kan eiseres daar in deze procedure niet meer tegen opkomen.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen omdat zij niet beschikt over een mvv en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en de rechtsgevolgen in stand laten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand worden gelaten.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt in deze procedure met betrekking tot het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 2.625,-. [10]
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 augustus 2018, Yön, ECLI:EU:C:2018:632.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, r.o. 4.4
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
7.Artikel 3.71, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2014, 201408127/1/V1.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 bij een wegingsfactor 1.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.