ECLI:NL:RBDHA:2024:8393
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
Op 31 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de verzoeker, geboren op een onbekende datum en van gestelde Algerijnse nationaliteit, een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 april 2024 besloten om de aanvraag van de verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak, zaaknummer NL24.14769, heeft de rechtbank het aan het onderhavige verzoek verbonden beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit was gebaseerd op de constatering dat de verzoeker met onbekende bestemming was vertrokken en dat zijn gemachtigde, mr. D. de Vries, had verklaard geen contact meer te hebben met de verzoeker. Hierdoor had de verzoeker geen belang meer bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.