In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 mei 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing in stand gehouden. De rechtbank heeft op 21 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als referent aanwezig waren, evenals de gemachtigden en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris had aanvankelijk gesteld dat er wel gezinsleven was, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel. In het bestreden besluit werd echter gesteld dat eiser feitelijk niet tot het gezin van referent behoort, wat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd beschouwt. De rechtbank wijst op de hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent, die blijken uit financiële ondersteuning, frequent contact en betrokkenheid bij elkaars leven.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook veroordeelt in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering bij besluiten over verblijfsvergunningen en de bescherming van gezinsleven onder het EVRM.