ECLI:NL:RBDHA:2024:8385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL23.24317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 mei 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing in stand gehouden. De rechtbank heeft op 21 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als referent aanwezig waren, evenals de gemachtigden en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris had aanvankelijk gesteld dat er wel gezinsleven was, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel. In het bestreden besluit werd echter gesteld dat eiser feitelijk niet tot het gezin van referent behoort, wat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd beschouwt. De rechtbank wijst op de hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent, die blijken uit financiële ondersteuning, frequent contact en betrokkenheid bij elkaars leven.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook veroordeelt in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering bij besluiten over verblijfsvergunningen en de bescherming van gezinsleven onder het EVRM.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.24317
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.A. Gündoğdu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 17 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser, O. Agir als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid’ heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
5. In het besluit van 17 mei 2022 (het besluit in primo) heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, het gezag van referent over eiser niet aannemelijk is gemaakt. Ten aanzien van de gestelde gezinsband heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat tussen eiser en referent sprake is van gezinsleven, maar dat de belangafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt.
6. In het bestreden besluit werpt de staatssecretaris het vereiste van gezag over referent niet langer tegen. Wel wordt tegengeworpen dat eiser feitelijk niet tot het gezin van referent behoort omdat er geen sprake is van familie- en gezinsleven, waardoor de aanvraag wordt afgewezen. Volgens de staatssecretaris is ook niet voldaan aan artikel 3.14 aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Enkel biologische verwantschap of juridisch vaderschap is onvoldoende om van een beschermenswaardig gezinsleven uit te gaan. Er dient volgens de staatssecretaris sprake te zijn van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden en die hebben eiser en referent niet. In het bestreden besluit wordt verder geconcludeerd dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat eiser niet feitelijk bij het gezin behoort. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser (aangemerkt als minderjarige) niet voldoet aan de voorwaarde dat het kind blijft samenwonen met deze Turkse werknemer.
7. Eiser acht het onrechtmatig dat de staatssecretaris in het eerste besluit uitgaat van de bestaande gezinsband tussen eiser en referent en in de bestreden beslissing dit standpunt herziet, zonder nader onderzoek. Eiser voert aan dat hij wel behoorde en behoort tot het gezin van referent (c.q. gezinsleven met referent heeft) en dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Referent ondersteunt eiser al langere tijd financieel. Referent maakte altijd geld naar zijn moeder over ten behoeve van de opvoeding en verzorging van eiser. Hiervan zijn bewijzen overgelegd. Referent is en voelt zich verantwoordelijk voor eisers’ welzijn en studiemogelijkheden. Referent heeft een kopie van zijn paspoort overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 2015 eens per 1 a 2 jaar op bezoek was bij eiser. Referent onderhoudt ook telefonisch contact met eiser en is betrokken bij zijn leven. Ter onderbouwing van de gezinsband heeft eiser bewijsmateriaal overgelegd. Eiser voert voorts aan dat de staatssecretaris in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende acht heeft geslagen op het feit dat zij hun band aan het opbouwen zijn. Artikel 8 van het EVRM kan zich ook uitstrekken tot de mogelijke relatie die zich kan ontwikkelen tussen een natuurlijke vader en een buitenechtelijk geboren kind.

Oordeel rechtbank

8. De beslissing op bezwaar is naar de aard een volledige heroverweging. Dit betekent dat de staatssecretaris een eerder ingenomen standpunt mag verlaten indien hij daar gegronde redenen voor heeft. De staatssecretaris heeft zich in dit geval echter onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde hechte persoonlijke banden tussen hen referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter toelichting dient het volgende.
9. In paragraaf 3.3.2 van de Werkinstructie 2020/16 staat voor hier relevant het volgende. Tussen de biologische vader en zijn kind dat is geboren uit een reële relatie of verwekt tijdens een reële relatie wordt altijd familieleven aangenomen. Referent heeft gesteld dat het huwelijk in 2002 is beëindigd, maar dat de moeder daarna toch zwanger van hem is geworden en dat ze daarom de relatie een nieuwe kans hebben gegeven. De staatssecretaris heeft dit niet betwist. Uit de geboortedatum van eiser leidt de rechtbank af
dat eiser niet tijdens het huwelijk is verwekt en dat er toen ook geen sprake was een reële relatie in de zin van het beleid. Wel zit de situatie van eiser daar dicht tegenaan, omdat hij vlak na de beëindiging van de relatie is verwekt, niet betwist is dat de ouders vervolgens de relatie een nieuwe kans hebben gegeven en referent tijdens de zitting heeft verklaard dat hij bij de geboorte aanwezig was.
10. Dat referent ook nadien de rol van vader op zich heeft genomen, acht de rechtbank voldoende onderbouwd door het relaas van referent over de achtereenvolgende onder meer de woonplaatsen Antalya, Istanbul en Izmir en de betrokkenheid van referent daarbij en de foto’s die zijn overgelegd uit die periode. Hierop is referent te zien met eiser in zijn baby-, peuter- en kleutertijd. De stelling van de staatssecretaris dat referent Turkije kort na de geboorte van eiser naar Nederland is verhuisd (p.2. besluit), wordt niet gedragen door de informatie uit het dossier. Referent heeft verklaard dat het tussen de moeder en hem toch niet ging en dat hij zich toen heeft beziggehouden met de woonplaats voor eiser en de moeder. Referent heeft verder verklaard dat hij, als zijn werk het toeliet, bij de moeder en eiser op bezoek was en dan feitelijk invulling gaf aan zijn rol als vader. Ook heeft hij onbetwist verklaard dat hij eiser in 2007 heeft erkend en dat hij samen met de moeder de belangrijke beslissingen nam, onder andere over school en opleiding. De foto’s, de stempels in het paspoort, telefooncontacten en de financiële bijdragen, die vanaf 2013 structureel en ook substantieel zijn te noemen, onderbouwen naar het oordeel van de rechtbank dat referent steeds frequent contact met eiser heeft onderhouden, heeft bijgedragen aan zijn kosten van levensonderhoud en scholing en zich nog steeds bezighoudt met het welzijn van eiser. Hieruit volgt onder meer dat eiser onderwerpen over zijn studie met referent deelt, dat ze over de bijdragen spreken en dat referent op de hoogte is van medische situatie van eiser en deze met hem bespreekt. Zo al sprake is van een kind dat niet uit een reële relatie is geboren, is er wel sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat gezien de belangrijke plek die referent in de beginjaren voor eiser innam, het aannemelijk is dat referent voor eiser een hechtingsfiguur was. Dit is te beschouwen als onderdeel van de hechte band die als vereiste wordt gesteld in de relatie tussen het kind en de biologische vader/erkenner die nog steeds contact met zijn kind onderhoudt.
11. De staatssecretaris heeft gezien het voorgaande onvoldoende gemotiveerd geconcludeerd dat tussen eiser en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat ook de conclusie dat niet is voldaan aan de eis van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en c, Vb onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij is relevant dat niet in geding is dat eiser als minderjarig moet worden aangemerkt. Gezien vorenstaande ligt het veeleer voor de hand om familieleven tussen referent en eiser aan te nemen, als bedoeld in artikel 8 EVRM, waarmee ook aan de voorwaarde van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden als bedoeld in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc zou zijn voldaan. Dat referent gedurende die relatie met eiser een eigen relatie is aangegaan en naar Nederland is vertrokken, is te weinig om het tegendeel te kunnen vaststellen. Immers, nergens blijkt uit dat het contact toen volledig is verbroken en zo van een tijdelijke stop al sprake zou zijn, is het duidelijk niet de intentie geweest het contact volledig te verbreken gezien de contacten en bijdragen aan het levensonderhoud die er sinds 2012 zijn geweest.
12. Gezien het vorenstaande slaagt de eerste beroepsgrond van eiser. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat op een cruciaal onderdeel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,
- (1 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.