In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [A] had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de partijen toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter overweegt dat partijen het erover eens zijn dat verzoeker niet uitgezet mag worden totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting van verzoeker verboden. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoeker moet bijdragen tot een bedrag van € 875,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 maart 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen in geval van onverwijlde spoed.