ECLI:NL:RBDHA:2024:8367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/09/662994 KG ZA 24-224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld tot ontruiming van een gehuurde ruimte, betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Kerver, heeft de gedaagde, die niet is verschenen, opgeroepen voor de zitting. De voorzieningenrechter heeft verstek verleend tegen de gedaagde.

De vorderingen van de eiser zijn beoordeeld en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen tot ontruiming en betaling van huurachterstand toewijsbaar zijn. De eiser heeft zowel wettelijke handelsrente over de huurachterstand als een boete wegens niet-tijdige betaling gevorderd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst is tussen partijen die het mogelijk maakt om beide vorderingen over dezelfde periode te eisen. Daarom is alleen de gevorderde boete toegewezen en is de wettelijke handelsrente afgewezen.

Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen aan de eiser, waarbij de gedaagde in het ongelijk is gesteld. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld om het gehuurde binnen één week na betekening van het vonnis te ontruimen en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, schadevergoeding en wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662994 / KG ZA 24-224
Vonnis in kort geding van 5 april 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. G.J. Kerver te Den Haag,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2] , handelend onder de naam eenmanszaak [handelsnaam] , zaakdoende en domicilie kiezende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

./. 1.1. Eiser heeft de dagvaarding doen uitbrengen overeenkomstig de aangehechte kopie en heeft ter zitting van 3 april 2024 bij de daarin opgenomen eis volhard.
1.2.
Gedaagde is behoorlijk opgeroepen tegen die terechtzitting, maar hij is daar niet verschenen. Tegen gedaagde is verstek verleend.

2.De beoordeling van het geschil

2.1.
De vorderingen zoals opgenomen in het petitum van de dagvaarding onder 1 en onder 2 sub b, c e en f komen de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voor en worden daarom – op de wijze zoals hierna vermeld – toegewezen. De voorzieningenrechter ziet hierbij wel aanleiding de ontruimingstermijn in redelijkheid te bepalen op een termijn van één week na betekening van dit vonnis. De onder 2 sub c en e gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van dit vonnis. Ten aanzien van de vorderingen onder 2 sub a en d overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.2.
Eiser vordert zowel de wettelijke handelsrente over de huurachterstand als de boete wegens niet tijdige betaling van verschuldigde huur, conform artikel 25.3 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst. Op grond van artikel 6:91 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een boetebeding ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, als hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of dat strekt tot vergoeding van schade of alleen tot aansporing om tot nakoming over te gaan. Artikel 6:92, tweede lid BW bepaalt vervolgens dat wat op grond van een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Dit is alleen anders als partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke schadevergoeding als de boete verschuldigd zijn. Artikel 25.3 van de algemene voorwaarden is een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW, en wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119 BW is schadevergoeding op grond van de wet. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke handelsrente als de boete kan worden gevorderd. Eiser kan dus niet over dezelfde periode aanspraak maken op zowel de wettelijke handelsrente als de boete. Nadat dit ter zitting aan eiser is voorgehouden, heeft hij gesteld dat hij zijn beroep op de boetebepaling van artikel 25.3 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst handhaaft. Dit beroep slaagt, zodat de gevorderde wettelijke handelsrente over de huurachterstand als zijnde ongegrond zal worden afgewezen.
2.3.
Eiser heeft – bij het gevorderde onder 2 sub d – ook nog de wettelijke rente over de verschuldigde boetes berekend vanaf de respectievelijke vervaldata gevorderd. Wettelijke rente over contractuele boetes wordt echter pas verschuldigd na schriftelijke aanmaning op de voet van artikel 6:82 BW (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3127). Uit productie 10 bij de dagvaarding blijkt dat gedaagde ten aanzien van de boete over de maanden augustus 2023 en oktober 2023 (in elk geval) op 3 oktober 2023 in gebreke is gesteld en uit productie 14 blijkt dat eiser gedaagde daarna weer op 19 februari 2024 ten aanzien van de boetes in gebreke heeft gesteld. Hoewel uit de overgelegde stukken dus blijkt dat eiser bij herhaling aanspraak heeft gemaakt op betaling van achterstallige huur en gewezen heeft op het boetebeding, blijkt daaruit ook dat eiser daarbij herhaaldelijk – in het kader van het bereiken van een minnelijke regeling – heeft aangeboden om af te zien van de boetes. Uit de stukken valt verder niet af te leiden wanneer gedaagde voor de verschillende boetes is aangemaand. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de wettelijke rente over de verschuldigde boetes toewijzen voor een bedrag van € 600,= vanaf 3 oktober 2023 en voor een bedrag van € 2.700,= met ingang van 19 februari 2024 en voor een bedrag van € 300,= (de verschuldigde boete in verband met de te late betaling van de huur over de maand maart) met ingang van de dag van dagvaarding.
2.4.
De onder 3 gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen ook voor toewijzing in aanmerking. Eiser heeft het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten niet gespecificeerd. De voorzieningenrechter zal deze voor een bedrag van € 795,75 toewijzen, het bedrag waarvan eiser in de brief aan gedaagde van 19 februari 2024 heeft aangekondigd dat het gevorderd zal worden. De voorzieningenrechter zal bepalen dat gedaagde de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is als hij deze kosten niet binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis voldoet.
2.5.
Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.354,72
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagde het gehuurde binnen één week na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met het zijne en de zijnen, met afgifte van de sleutels aan eiser;
3.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
de achterstallige huur van € 7.071,60 (berekend tot en met maart 2024);
het bedrag aan huur van € 1.371,60 per maand vanaf 1 april 2024, een reeds ingegane maand voor een hele gerekend, tot aan het moment dat gedaagde het gehuurde met het zijne en de zijnen heeft ontruimd;
het bedrag van € 4.114,80 als schadevergoeding ter hoogte van drie maandhuren voor de vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW berekend vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
een boetebedrag van € 3.600,= te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 BW berekend:
- voor een bedrag van € 600,= vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- voor een bedrag van € 2.700,= vanaf 19 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- voor een bedrag van € 300,= vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 1.371,60 als schadevergoeding voor de door eiser gemaakte kosten van wederhuur van de bedrijfsruimte, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 BW berekend vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 245,= voor de door A&N Vastgoed in rekening gebrachte administratiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, berekend vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van de buitengerechtelijke incassokosten van € 795,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als hij deze niet binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis voldoet;
3.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 2.354,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als het vonnis wordt betekend, dan moet gedaagde € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.5.
veroordeelt gedaagde tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
idt