In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 25 april 2024 besloten de asielaanvraag van eiser, ingediend op 17 november 2023, niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De zitting vond plaats op 27 mei 2024, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, gezien het feit dat hij op 6 maart 2024 met onbekende bestemming is vertrokken.
De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van eiser heeft op 27 mei 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser, die vanwege een trauma niet in Nederland wordt behandeld vanwege zijn Dublinclaim. Gezien het gebrek aan contact en de omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de vergoeding van proceskosten af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier, en is openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.