ECLI:NL:RBDHA:2024:8353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/09/663954 / KG ZA 24-299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot toegang tot een erfdienstbaarheid van overpad in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden over de toegang tot een voetpad dat als erfdienstbaarheid is gevestigd. Eiser, eigenaar van een perceel, vorderde dat gedaagden, die recentelijk eigenaar zijn geworden van een aangrenzend perceel, hem onbelemmerde toegang zouden verlenen tot het voetpad dat door hun perceel loopt. Gedaagden hadden de toegang tot dit voetpad afgesloten en voerden aan dat de erfdienstbaarheid niet bij notariële akte was gevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel het lijkt dat de erfdienstbaarheid niet bij akte is gevestigd, er voldoende aanwijzingen zijn dat het recht van overpad door verjaring is ontstaan, aangezien eiser het voetpad al meer dan 40 jaar gebruikt. De vordering van eiser om toegang te verlenen werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagden niet aan de veroordeling voldoen. Daarnaast werd de vordering om de door gedaagden geplaatste camera en lamp te verwijderen afgewezen, omdat deze niet onrechtmatig waren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/663954 / KG ZA 24-299
Vonnis in kort geding van 10 mei 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. drs. M.R. van Leeuwen te Zoetermeer,
tegen:
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2]te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.A. Lasschuit te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagden] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en daarna overgelegde producties;
- de door [gedaagden] overgelegde producties.
1.2.
Op 19 april 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Beide partijen hebben hierbij pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is sinds 30 juni 1983 eigenaar van (de woning op) [perceelnummer 1] in de gemeente [plaatsnaam] , plaatselijk bekend als [adres 1] (hierna: het perceel van [eiser] ).
2.2.
[gedaagden] zijn sinds 7 juni 2023 gezamenlijk eigenaar van (de woning op) het [perceelnummer 2] , plaatselijk bekend als [adres 2] (hierna: het perceel van [gedaagden] ).
2.3.
[eiser] en [gedaagden] zijn buren.
2.4.
Op 9 december 1977 is een notariële akte (hierna ook: de Algemene Akte) opgemaakt in het kader van het bouwplan van de (destijds: nieuwbouw)wijk waarin de percelen van partijen zijn gelegen. In deze Algemene Akte is de volgende bepaling opgenomen:
De tekening waar naar verwezen wordt in de akte ziet er – voor zover relevant – als volgt uit:
[Afbeelding verwijderd i.v.m. privacy gevoelige gegegevens]
De in de hiervoor geciteerde tekst genoemde balletjeslijn is geel gearceerd en loopt over het perceel van [gedaagden] Deze balletjeslijn eindigt bovenaan op de tekening aan de rand van het perceel van [eiser] .
2.5.
Bij notariële akte van 13 december 1977 vindt voor het eerst levering van het perceel van [eiser] plaats. In deze akte staat onder meer het volgende:
2.6.
Bij notariële akte van 13 december 1977 vindt voor het eerst levering van het perceel van [gedaagden] plaats. In deze akte staat verder onder meer het volgende:
2.7.
De situatie op / bij de percelen van partijen was tot voor kort als volgt. Achter beide huizen is een achtertuin gelegen. Over het achterste deel van het perceel van [gedaagden] was een voetpad gelegen. Dit voetpad was door middel van een schutting afgezonderd van de tuin van [gedaagden] Via dit voetpad, dat ook aan de achterzijde van de buren aan de andere zijde van [gedaagden] ligt, kon [eiser] via zijn achtertuin de openbare weg bereiken. [gedaagden] hebben de schutting die het voetpad scheidde van hun tuin verwijderd, waardoor het voetpad nu direct door de tuin van [gedaagden] loopt en niet langer een van de tuin afgezonderd pad is. Verder hebben zij toegang voor [eiser] tot het voetpad / hun perceel afgesloten, kort gezegd door de deur waarmee [eiser] toegang kreeg tot het voetpad / hun perceel af te sluiten. Tot slot hebben zij een camera en een licht met bewegingssensoren geplaatst in hun tuin, ter hoogte van het voetpad.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, [gedaagden] te veroordelen:
om binnen één dag na betekening van dit vonnis onbelemmerde en onvoorwaardelijke doorgang te verlenen in de uitoefening van de erfdienstbaarheid inhoudende dat het recht van overpad of het erf van [gedaagden] op een zodanige wijze dat [eiser] op een normale manier de achtertuin kan bereiken/verlaten;
om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de zaken die op dit moment het recht van overpad belemmeren ongedaan te maken en te houden;
de camera die op het gangpad gericht staat en het licht op bewegingssensor onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [gedaagden] verlenen ten onrechte geen toegang meer tot het voetpad / hun perceel. In 1977 is in de Algemene Akte een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het heersende erf van [eiser] , ten laste van onder meer het perceel van [gedaagden] Op de tekening met balletjeslijn bij de Algemene Akte is duidelijk te zien dat het voetpad / de erfdienstbaarheid loopt over het perceel van [gedaagden] . [gedaagden] hebben in reactie op het verzoek van [eiser] om de afsluiting ongedaan te maken gesteld dat het recht van overpad ‘te oud’ zou zijn. Een erfdienstbaarheid beperkt echter het eigendomsrecht en blijft rusten op een perceel, ook nadat de eigendom van het perceel is overgedragen. Een erfdienstbaarheid komt dus niet te vervallen na een bepaalde periode. Bovendien maakt [eiser] al ruim 40 jaar gebruik van het betreffende voetpad, dus ook als de inhoud van de Algemene Akte ter discussie staat, is een erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring. [eiser] heeft het voetpad altijd gebruikt, heeft bijgedragen aan het onderhoud en heeft nooit beter geweten dan dat het voetpad voor eenieder diende. De door [gedaagden] geplaatste camera en lamp met lichtsensor vormen een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Zodra [eiser] zijn woning verlaat wordt hij opgenomen en gaat er een licht aan.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

De erfdienstbaarheid
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of [gedaagden] aan [eiser] toegang moeten verlenen tot hun perceel, zodat [eiser] via dat perceel ‘achterom’ zijn woning kan verlaten en naar de openbare weg kan komen en langs die route zijn woning ook kan bereiken. [eiser] beroept zich daarbij op een volgens hem bij notariële akte gevestigde erfdienstbaarheid van overpad en subsidiair stelt hij dat die erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring.
4.2.
[gedaagden] betwijfelen of ten laste van hun perceel en ten behoeve van het perceel van [eiser] bij notariële akte een recht van overpad is gevestigd, en daar lijken zij een punt te hebben. In de Algemene Akte – waarin die erfdienstbaarheid volgens [eiser] is gevestigd – wordt slechts aangekondigd dat een zakelijk recht van voetpad moet worden gevestigd. Vervolgens is in de eerste leveringsakte van het perceel van [gedaagden] een erfdienstbaarheid van voetpad ten behoeve van de percelen met nummer [perceelnummer 3] tot en met [perceelnummer 4] gevestigd (dat zijn de percelen aan de andere zijde van het perceel van [gedaagden] ) en dus niet ten behoeve van het perceel van [eiser] . In de eerste leveringsakte van het perceel van [eiser] is een erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd ten behoeve van de percelen met nummer [perceelnummer 2] tot en met [perceelnummer 4] . Dat bij notariële akte een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser] en ten laste van het perceel van [gedaagden] blijkt niet.
4.3.
Hoewel het er op dit moment dus op lijkt dat de erfdienstbaarheid niet bij notariële akte is gevestigd (of dat daadwerkelijk het geval is, zal eventueel in een bodemprocedure moeten blijken) is de vordering van [eiser] om hem toegang te verlenen wel toewijsbaar op de subsidiair gestelde grondslag dat het recht van overpad door verjaring is ontstaan. Dit licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
4.4.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door verkrijgende verjaring (tien jaar onafgebroken bezit te goede trouw of bevrijdende verjaring (twintig jaar onafgebroken bezit). De voorzieningenrechter kan in het midden laten of sprake is geweest van bezit te goede trouw, omdat op dit moment voldoende aannemelijk is dat er sprake is geweest van twintig jaar onafgebroken bezit.
4.5.
Totdat [gedaagden] de situatie in hun achtertuin hadden aangepast was de situatie aan de achterzijde van het huis van [gedaagden] en de buren aan de andere kant dan het perceel van [eiser] zo dat aan de achterkant van de tuin een schutting stond, vervolgens was er een voetpad gelegen en daarna stond weer een schutting als grens tussen het voetpad en de tuinen van de achterburen. Hoewel het voetpad wel onderdeel is van het perceel van [gedaagden] , was het tot voor kort feitelijk afgescheiden van de tuin. Het perceel van [eiser] is het laatste perceel op deze rij, het voetpad eindigde bij zijn tuin en hij kon via een poort achterin zijn tuin het voetpad betreden. Kortom, de feitelijke situatie was tot recent in overeenstemming met de in de Algemene Akte opgenomen tekening.
4.6.
De voorzieningenrechter acht, gelet op de in de Algemene Akte bepaling en tekening en de feitelijke situatie zoals deze tot recent bestond voldoende aannemelijk dat het voetpad al sinds de bouw van de huizen daadwerkelijk aanwezig was. Hoewel dat binnen het bestek van dit kort geding niet met zekerheid vast te stellen is, is er geen aanleiding te veronderstellen dat de feitelijke situatie op enig moment anders is geweest. Er is op dit moment geen enkel aanknopingspunt dat die conclusie zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter acht voorshands bovendien voldoende aannemelijk dat [eiser] het voetpad sinds hij eigenaar is van het perceel (dus sinds 1983) ook daadwerkelijk geregeld gebruikte om via zijn achtertuin van en naar de openbare weg te gaan. Het is immers zeer gangbaar dat in een situatie waarin feitelijk ‘een achterom’ bestaat, deze daadwerkelijk wordt gebruikt om lopend of met de fiets vanuit de tuin naar de openbare weg te gaan. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat hij, zijn vrouw en in het verleden ook zijn zoon op die wijze het pad gebruikten. Dit alles leidt ertoe dat de voorzieningenrechter op dit moment voldoende aannemelijk dat acht dat – voor zover de erfdienstbaarheid niet bij notariële akte is gevestigd – de erfdienstbaarheid is ontstaan door (bevrijdende) verjaring.
4.7.
[gedaagden] hebben nog aangevoerd dat voor het ontstaan van erfdienstbaarheid door verjaring vereist is dat sprake is geweest van onafgebroken en ondubbelzinnig bezit, hetgeen betekent dat al die tijd op regelmatige wijze (meerdere keren per week) gebruik is gemaakt van het voetpad. Zij stellen dat dat is niet is gebleken, Dit verweer maakt het vorenstaande niet anders. Gezien de feitelijke situatie en de toelichting van [eiser] ter zitting heeft de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om eraan te twijfelen dat [eiser] daadwerkelijk frequent en – in dit verband is dat te verstaan als: – onafgebroken het voetpad gebruikte.
4.8.
De voorzieningenrechter zal gelet op het vorengaande de vordering sub 1 en 2 toewijzen op de in het dictum vermelde manier. Hierbij is ook een belangenafweging toegepast. Het belang van [eiser] om op dit moment het pad te kunnen blijven gebruiken, moet zwaarder wegen dan het belang van [gedaagden] Het is begrijpelijk dat [eiser] zich in zijn woongenot beperkt voelt doordat hij het voetpad niet meer kan gebruiken. Daarin is ook zijn spoedeisend belang gelegen. Daar komt bij dat toen [gedaagden] de woning kochten, zij die kochten met de situatie dat er op hun perceel een van hun tuin afgezonderd voetpad lag. Onder die omstandigheden kunnen zij in redelijkheid niet – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – het voetpad volledig voor [eiser] afsluiten.
4.9.
Vanzelfsprekend is dit een ordemaatregel die slechts geldt totdat in een eventuele bodemprocedure is beslist. Een definitief oordeel over het bestaan van de erfdienstbaarheid kan – dat stellen [gedaagden] terecht – niet in kort geding worden gegeven. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog op dat [eiser] het recht van overpad op een normale manier moet kunnen gebruiken. Dat betekent dat niet alleen de barricades weggehaald moeten worden en dat de toegangspoort(en) van het slot moet(en) (of dat aan [eiser] een sleutel ter beschikking gesteld moet worden), maar dat ook voorkomen moet worden dat [eiser] last heeft van de honden van [gedaagden] als hij gebruik maakt van het voetpad. Van [eiser] kan in dat verband niet gevergd worden dat hij telkens voordat hij het pad wil gebruiken vooraf contact op moet nemen met [gedaagden] om te zorgen dat zij de honden binnenhouden op dat moment. Tot slot wijst de voorzieningenrechter erop dat [eiser] het voetpad slechts mag gebruiken op de wijze zoals dat tot nu toe gebruikelijk is geweest en in de Algemene Akte is omschreven.
4.10.
De voorzieningenrechter zal [gedaagden] in redelijkheid een termijn van een week na betekening gunnen om aan de veroordeling te voldoen. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen.
De camera en lamp met bewegingssensor
4.11.
Vervolgens is aan de orde of [gedaagden] onrechtmatig handelen jegens [eiser] door de geplaatste camera en lamp met bewegingssensor. Het staat [gedaagden] in beginsel vrij een camera en lamp op te hangen om hun eigen perceel te beveiligen. In dit verband is relevant dat de camera en de lamp zijn geplaatst op het eigen perceel van [gedaagden] , dat de camera alleen het eigen perceel van Zalewski filmt en dat niet gebleken is dat op de camerabeelden meer te zien is dan met het blote oog vanuit de woning van [gedaagden] zichtbaar is. Onder deze omstandigheden voldoen het gebruik van de camera en de lamp aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en is er geen sprake van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] op. Dat voor [gedaagden] door de camera en de lamp zichtbaar is wanneer [eiser] gebruik maakt van het voetpad is daarvoor onvoldoende, mede gelet op het belang dat [gedaagden] erbij hebben om te kunnen zien dat er zich derden in de tuin bevinden. Hierbij houdt de voorzieningenrechter er rekening mee dat die tuin door het voetpad relatief makkelijk bereikbaar is voor derden. De vorderingen ten aanzien van de camera en de lamp met bewegingssensor zullen dan ook worden afgewezen. Overigens lijkt het voor beide partijen de beste oplossing als door het (ver)plaatsen van de (een) schutting weer een afgesloten voetpad ontstaat maar dat is uiteraard aan [gedaagden] .
Proceskosten
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. Daarom zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen een week na betekening van dit vonnis onbelemmerde en onvoorwaardelijke doorgang te verlenen aan [eiser] inhoudende dat [eiser] gebruik kan maken van het voetpad aan de rand van het perceel van [gedaagden] op zodanige wijze dat hij op normale wijze zijn achtertuin kan bereiken / verlaten, een en ander conform hetgeen onder 4.9 is overwogen, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag dat [gedaagden] niet aan deze veroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,=.
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024.
idt