ECLI:NL:RBDHA:2024:8322
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Roemenië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. Het bestreden besluit, genomen op 30 april 2024, hield in dat de aanvraag van de verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 27 mei 2024, maar de verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is ook een andere zaak, met nummer NL24.19098, behandeld. In die zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk was, omdat aangenomen kon worden dat de verzoeker geen prijs meer stelde op een beoordeling van de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. De verzoeker was met onbekende bestemming vertrokken en zijn gemachtigde had verklaard geen contact meer met hem te hebben.
Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoeker ook geen belang had bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Daarom is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.