ECLI:NL:RBDHA:2024:8315
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P. Zijlstra, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.A. Jeuring, had echter op 24 april 2024 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag van de verzoeker.
Tegen dit besluit heeft de verzoeker beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 mei 2024 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, de heer W. Woning. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak die op dezelfde dag is gedaan in de aanverwante zaak NL24.18245, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.