ECLI:NL:RBDHA:2024:8313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
24.18245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de Duitse autoriteiten in strijd hebben gehandeld met het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij niet adequaat is behandeld. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op 30 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, meneer W. Woning als tolk (tolknummer [nummer]) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bondsrepubliek Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Bondsrepubliek Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat de Duitse autoriteiten in strijd hebben gehandeld met het interstatelijk vertrouwensbeginsel door zijn asielaanvraag zonder nader gehoor af te wijzen en hem een inreisverbod op te leggen. Eiser werd hiermee plots geconfronteerd omdat de uitnodiging voor het gehoor naar een verkeerd adres is verzonden en hem derhalve niet heeft bereikt. Eiser heeft geprobeerd hulp te krijgen bij de Sociale Dienst, maar stelt dat zij hem niet wilden helpen. Eiser werd aangezegd om het land te verlaten binnen een kortere termijn dan de beroepstermijn, en is daarom naar Nederland gevlucht uit angst om terug te worden gestuurd naar Turkije. Hij heeft daar te vrezen voor vervolging vanwege zijn seksuele gerichtheid. Eiser betwist dat hij recht had op een pro deo advocaat in Duitsland, en stelt dat hij deze zelf moest betalen. De handelswijze laat volgens eiser zien dat Duitse autoriteiten handelen in strijd met het non-refoulementbeginsel.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwijst hierbij naar de Afdelingsuitspraak van 8 november 2023 [2] . Verder wordt opgemerkt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Duitsland. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat eiser kan klagen bij de autoriteiten van Duitsland als hij meent dat er niet conform deze richtlijnen wordt gehandeld. Er is niet gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat. Eiser heeft geen documenten overlegd die onderbouwen dat hij in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het Jawo-arrest haalt. Met betrekking tot de rechtsbijstand merkt verweerder op dat er in Duitsland nog geen sprake was van een beroepsprocedure, en dat hem daarom nog geen rechtsbijstand hoefde te worden aangeboden. Voor zover eiser stelt dat Duitsland een ander toelatingsbeleid kent merkt de staatssecretaris op dat dit niet nader is onderbouwd. In wat eiser aanvoert ziet de staatssecretaris evenmin aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Bondsrepubliek Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Van dit uitgangspunt wordt, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, slechts afgeweken indien aannemelijk is dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoger drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo [3] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Eiser heeft niet met objectieve stukken onderbouwd dat er in Duitsland sprake zou zijn structurele systeemgebreken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Eisers stellingen over wat hem in overkomen, zijn in dit verband volstrekt onvoldoende. Bovendien zien zijn stellingen op het voeren of gevoerd hebben van een rechterlijke procedure in Duitsland, en dient eiser in Duitsland daarover (verder) te procederen dan wel zich aldaar daarover te beklagen. Nergens uit blijkt dat dit door mogelijke structurele systeemgebreken in Duitsland voor eiser niet mogelijk is of is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
De rechtbank ziet in wat eiser naar heeft gebracht ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de zaak van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ook die beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218