ECLI:NL:RBDHA:2024:8277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, is op 13 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat de staandehouding onrechtmatig was en dat er geen zicht op overdracht naar Oostenrijk zou zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig was, ondanks het ontbreken van de MMA-melding in het dossier. De rechtbank concludeert dat er voldoende reden was om aan te nemen dat eiser zich illegaal in Nederland bevond, en dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20483
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 13 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Baddouri. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1988.
De staandehouding
2. Eiser voert primair aan dat de staandehouding onrechtmatig was, en subsidiair dat sprake was van een ernstig gebrek in de gang van zaken. De aanleiding van de adrescontrole was een MMA-melding over het huisvesten van illegalen. Deze melding is echter niet toegevoegd aan het dossier, zodat niet kan worden vastgesteld wie de melding heeft gedaan en of de melding actueel is. Verder wordt in het proces-verbaal van staandehouding de melding als volgt beschreven: “ [broer] en [eiser] zijn broers en deze zouden verschillende illegalen huisvesten.” Volgens eiser kan worden aangenomen dat hij één van de broers was die illegalen huisvestte, en kan uit de melding dus niet worden afgeleid dat hijzelf illegaal was. Er was dus geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding dat toen de toegang tot de woning werd geweigerd, de machtiging tot binnentreden binnen 5 minuten is verkregen. Eiser acht dit onwaarschijnlijk.
3. De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig was. De MMA-melding hoefde niet toegevoegd te worden aan het dossier. Uit het ambtsedig proces-verbaal van staandehouding blijkt namelijk al voldoende wat de melding inhield. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ook op deze melding worden gebaseerd. Duidelijk is dat er volgens de melding illegalen werden gehuisvest op het adres waar eiser ook als illegaal is aangetroffen. Dat eiser niet expliciet genoemd wordt als illegale persoon, en volgens de melding mogelijk één van de broers zou zijn die illegalen huisvestte, betekent niet dat geen sprake was van redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De melding hoefde namelijk niet volledig specifiek of kloppend te zijn. Inherent aan een MMA (Meld Misdaad Anoniem)-melding is verder dat de naam van de melder niet bekend wordt gemaakt. Het enkele feit dat in het proces-verbaal niet staat wanneer de melding is gedaan, maakt ook niet dat de staandehouding onrechtmatig is. Verder is het niet onmogelijk dat (via digitale wegen) de machtiging tot binnentreden binnen 5 minuten is verkregen. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat er telefonisch contact is geweest met de hulpofficier van justitie, en de machtiging tot binnentreden is toegevoegd aan het dossier. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om eraan te twijfelen dat uiteindelijk rechtmatig met een machtiging is binnengetreden. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening naar Oostenrijk en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het zicht op overdracht
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op overdracht is naar Oostenrijk, omdat Oostenrijk aan hem een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Dat er door de Oostenrijkse autoriteiten een terugkeerbesluit is opgelegd, staat niet in de weg aan hun verantwoordelijkheid op grond
van de Dublinverordening. Het claimverzoek door Nederland aan Oostenrijk is gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, wat ziet op de terugname van vreemdelingen waarvan het asielverzoek is afgewezen. Dat de Oostenrijkse autoriteiten een terugkeerbesluit hebben opgelegd is dus geen aanknopingspunt dat zij het claimverzoek zullen afwijzen.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij heeft aangegeven dat hij Nederland wil verlaten en naar Spanje wil gaan, waar hij langere tijd heeft verbleven.
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder is niet gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Spanje. De staatssecretaris hoefde in de wens van eiser om naar Spanje te gaan dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.