ECLI:NL:RBDHA:2024:8266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot verblijfsrecht en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het besluit van 11 mei 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en de staatssecretaris zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen aanvraag ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez en heeft niet onderbouwd dat hij medeverzorger is van de kinderen van zijn vriendin. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de zware gronden voor de maatregel terecht heeft gehanteerd, waaronder het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij ongewenst is verklaard.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiser, die op 24 mei 2024 met instemming naar Polen is overgebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Poolse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser is op 24 mei 2024 met zijn instemming naar Polen overgebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. Eiser stelt dat mogelijk sprake is van verblijfsrecht op grond van arrest Chavez-Vilchez [1] nu eiser medeverzorger is van de minderjarige kinderen van zijn vriendin in Nederland. Dit is door de staatssecretaris niet nader onderzocht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Aan eiser is op
30 oktober 2019 een beschikking opgelegd waarin zijn verblijfsrecht is beëindigd en hij ongewenst is verklaard. Het beroep op Chavez-Vilchez slaagt niet nu er geen door eiser ingediende aanvraag op grond van dit arrest is ingediend en eiser daarnaast op geen enkele wijze heeft onderbouwd medeverzorger te zijn van de kinderen van zijn vriendin.
Gronden
5. De staatssecretaris heeft ter zitting lichte grond 4c laten vallen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de zware gronden 3b, 3c, 3h en lichte grond 4a aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Eiser heeft immers geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf (3b). Dat eiser in de veronderstelling verkeerde na drie jaar weer terug te mogen keren naar Nederland is een omstandigheid die voor zijn risico dient te komen en doet bovendien niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Daarnaast heeft de staatssecretaris aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit eigen beweging heeft voldaan aan de op hem rustende plicht Nederland te verlaten (3c). Eveneens feitelijk juist is dat eiser op 30 oktober 2019 ongewenst is verklaard (3h). Tot slot heeft eiser heeft eiser gehandeld in strijd met artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit door zich niet te melden bij de korpschef (4a). Het risico op onttrekking is daarbij voldoende gemotiveerd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde gronden, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De lichte grond 4e kan dan ook onbesproken blijven.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat een lichter middel meer op zijn plaats was geweest. Hij was bereid zich te houden aan een meldplicht en hem had als EU-onderdaan de gelegenheid moeten worden geboden zelfstandig terug te keren naar Polen. Daarnaast zou bij eiser het vertrouwen zijn gewekt door de Nederlandse autoriteiten dat hij in Nederland mocht verblijven nu eiser zich heeft ingeschreven bij de gemeente en zijn bedrijf heeft geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer en hij met de beschikking van 30 oktober 2019 ongewenst is verklaard, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank overweegt dat het vertrek van eiser uit eigen beweging temeer niet aannemelijk is gezien de verklaringen van eiser omtrent zijn in Nederland opgebouwde bestaan. Een lichter middel zoals een meldplicht volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft hierbij voldoende betrokken dat eiser een woning en een bedrijf heeft in Nederland en heeft een belangenafweging gemaakt. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden onvoldoende aanleiding geven om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen. Dit leidt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat aan het belang van de staatssecretaris bij voortduring van de maatregel thans meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. De stelling dat eiser door Nederlandse autoriteiten niet is gewezen op zijn onrechtmatig verblijf leidt niet tot een ander oordeel. Door deze instanties is de verblijfsstatus van eiser kennelijk niet gecontroleerd, dit maakt echter niet dat eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij rechtmatig in Nederland verbleef.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt en dat zicht op uitzetting steeds aanwezig is geweest. De staatssecretaris heeft op 13 mei 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en op 23 mei 2024 een vlucht naar Polen bevestigd. Eiser is vervolgens op 24 mei 2024 met zijn instemming met deze vlucht naar Polen vertrokken.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez e.a. (C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354).