ECLI:NL:RBDHA:2024:8261
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 30 april 2024 de zaak behandeld, waarbij mr. L.J. Blijdorp als waarnemer van de gemachtigde van eiser aanwezig was, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn hoger beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning nog in behandeling is en dat hij rechtmatig verblijf had tot april 2024. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nog een beroepsprocedure loopt. De staatssecretaris mag in beginsel uitgaan van de juistheid van het claimakkoord van Duitsland. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn beweringen ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 mei 2024.