ECLI:NL:RBDHA:2024:8242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/6179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectiviteit van het betwisten van een naheffingsaanslag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 april 2024 is de kwestie besproken, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. J. Piet, aanwezig was. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een andere mr. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat de termijn van de maximale parkeerduur was verstreken. Dit leidde tot de vernietiging van zowel de uitspraak op bezwaar als de naheffingsaanslag zelf.

De rechtbank heeft echter ook overwogen of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die de belanghebbende in de beroepsfase heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het niet effectief betwisten van de naheffingsaanslag in de bezwaarfase een reden is om geen proceskostenvergoeding toe te kennen in de beroepsfase. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in de bezwaarfase niet adequaat heeft gereageerd op de uitnodiging voor een hoorzitting, waardoor de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag pas in beroep werd bepleit. Dit leidde tot de conclusie dat de kosten die de belanghebbende in de beroepsfase heeft gemaakt niet redelijkerwijs noodzakelijk waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en bepaalde dat de heffingsambtenaar de kosten van bezwaar, vastgesteld op € 155, aan de belanghebbende moest vergoeden. De rechtbank droeg de heffingsambtenaar ook op om het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/6179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, heffingsambtenaar.

Procesverloop

Bij de uitspraak van de heffingsambtenaar van 30 augustus 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting is het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024.
Namens belanghebbende is verschenen mr. J. Piet, kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam].

Overwegingen

1. Op 2 augustus 2023 om 11:56 stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan Centrum West 21 te Zoetermeer (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens controles op voormeld tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 75,40 bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, nu de termijn van de maximale parkeerduur is verstreken. De uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag dienen derhalve te worden vernietigd.
4. Partijen verschillen van opvatting over de vraag of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de kosten die in deze procedure redelijkerwijs zijn gemaakt, te weten de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Belanghebbende pleit voor toekenning en de heffingsambtenaar daartegen. De heffingsambtenaar wijst er onder meer op dat pas in beroep de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag wordt bepleit wegens overschrijding van de maximale parkeerduur. De heffingsambtenaar stelt dat de gemachtigde die grond had kunnen aanvoeren tijdens de hoorzitting in bezwaar, waaraan hij verwijtbaar niet voldoende heeft meegewerkt, reden waarom die hoorzitting niet is gehouden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen voor een proceskostenveroordeling in aanmerking de kosten die een partij redelijkerwijs heeft moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt blijkens de memorie van toelichting bij dit wetsartikel (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 495, nr. 3, bladzijde 154) tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest.
6. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de bestreden proceskosten in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft nagelaten de evident onrechtmatige naheffingsaanslag effectief te betwisten als wel gedaan in beroep. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht te worden gehoord, maar heeft niet gereageerd op meerdere pogingen om een tijdstip af te spreken tot het bijwonen van een hoorzitting. De stelling van de heffingsambtenaar dat de grond ingebracht in beroep ook in bezwaar ingebracht had kunnen worden is desgevraagd ter zitting ook niet weersproken. Met de heffingsambtenaar oordeelt de rechtbank dat niet voldaan is aan de redelijkheidstoets voor toekenning van de gevraagde vergoeding in beroep.
7. Gelet op wat onder 3 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat, gelet op het overwogene onder 6, geen aanleiding. Voor wat betreft de proceskosten in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank doet de zaak zelf en zal, gelet op wat onder 3 is overwogen, bepalen dat de kosten van bezwaar door de heffingsambtenaar dienen te worden vergoed. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 155,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
  • bepaalt de kosten van bezwaar die de heffingsambtenaar aan belanghebbende dient te vergoeden op € 155;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden;
  • bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
O. van Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).