In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep door JBM Koeriers B.V. tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 16 juni 2022 aan de ex-werkneemster van verzoekster meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Ziektewet zou ontvangen, omdat zij niet arbeidsongeschikt was ten gevolge van zwangerschap. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 oktober 2022, heeft het UWV op 20 december 2023 het eerdere besluit gewijzigd en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Hierdoor heeft de ex-werkneemster recht op een ZW-uitkering per 15 oktober 2019.
Naar aanleiding van deze wijziging heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar het UWV heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 875,- en de kosten voor de deskundige op € 331,06, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.206,06 dat het UWV aan verzoekster moet vergoeden. Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2024 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.