ECLI:NL:RBDHA:2024:823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep naar aanleiding van nieuw besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep door JBM Koeriers B.V. tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 16 juni 2022 aan de ex-werkneemster van verzoekster meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Ziektewet zou ontvangen, omdat zij niet arbeidsongeschikt was ten gevolge van zwangerschap. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 oktober 2022, heeft het UWV op 20 december 2023 het eerdere besluit gewijzigd en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Hierdoor heeft de ex-werkneemster recht op een ZW-uitkering per 15 oktober 2019.

Naar aanleiding van deze wijziging heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar het UWV heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 875,- en de kosten voor de deskundige op € 331,06, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.206,06 dat het UWV aan verzoekster moet vergoeden. Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2024 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

JBM Koeriers B.V., gevestigd in Zoeterwoude, verzoekster

(gemachtigde: mr. R.W. van den Hoek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juni 2022 heeft het UWV aan de ex-werkneemster van verzoekster meegedeeld dat zij vanaf 15 oktober 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt, omdat zij niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap.
Met het besluit van 7 oktober 2022 heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 20 december 2023
(de rechtbank begrijpt 15 januari 2024)heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en het bezwaar alsnog gegrond geacht. Omdat de ex-werkneemster ziek was wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten heeft zij per 15 oktober 2019 recht op een ZW-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1).
5. Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige. Verzocht is om vergoeding van de factuur van de deskundige van 5 september 2023 ter hoogte van € 672,74 inclusief btw (€ 555,98 exclusief btw). De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan verzoekster advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een maximumuurtarief, dat voor opdrachten verstrekt in 2023 € 142,75 bedraagt. In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de bedragen genoemd in het Bts, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
6. De rechtbank merkt op dat het uurtarief € 4,20 per minuut is, ofwel € 252,- per uur. Dit is hoger dan het maximumuurtarief. Op basis van het Bpb en het Bts kan voor de vergoeding van de kosten van de deskundige in dit geval een bedrag van € 331,06 (115 minuten / 60 x € 142,75 x 1,21 (btw)) worden toegekend. Nu door de deskundige een hoger bedrag in rekening is gebracht zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten van de deskundige tot dit laatste bedrag toekennen. Verder worden de kosten voor de secretariële ondersteuning (€ 40,43 en € 32,55) gezien als administratiekosten. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet.
7. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 1.206,06 (€ 875,- +
€ 331,06).
8. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.206,06.
Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2024 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.