ECLI:NL:RBDHA:2024:8216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
NL24.12446 en NL24.12447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 21 maart 2024 door verweerder is afgewezen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep beslist.

De zitting vond plaats op 3 april 2024, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.

Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is ten aanzien van Kroatië, en verwijst naar het meest recente AIDA-rapport. De rechtbank oordeelt echter dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding vormen om het vertrouwensbeginsel ter discussie te stellen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat er geen reden is om van dit oordeel af te wijken.

De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.12446 (beroep)
NL24.12447 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiser verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.2
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser voert daarbij aan dat verweerder in het bestreden besluit het meest recente AIDA-rapport, update 2022, had moeten betrekken. Eiser wijst erop dat ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich nog niet over dit rapport heeft uitgelaten.
4.1
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2023 [3] heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De Afdeling is uitgegaan van informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 [4] en de daarop door verweerder opgestelde beslisnota van 21 december 2022, waaruit volgt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Afdeling heeft daarbij ook van belang geacht dat deze informatie niet wordt weersproken door andere beschikbare landeninformatie. Daarom komt de Afdeling tot de conclusie dat verweerder zich op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.2
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. In het meest recente AIDA-rapport, waarover de Afdeling zich nog niet heeft uitgelaten, leest de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, anders dan de Kroatische autoriteiten hebben gesteld, Dublinclaimanten het risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Evenmin blijkt uit dat rapport dat de asielaanvragen van Dublinclaimanten niet of onzorgvuldig worden behandeld. Dit betekent dat verweerder er onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit heeft kunnen gaan dat Kroatië in zijn algemeenheid ten aanzien van Dublinclaimanten zijn internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser overgedragen kan worden aan Kroatië.
6. Gezien deze uitspraak op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
7. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Kenmerk 4392657, bij de brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023.