ECLI:NL:RBDHA:2024:8216
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Kroatië
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 21 maart 2024 door verweerder is afgewezen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep beslist.
De zitting vond plaats op 3 april 2024, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.
Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is ten aanzien van Kroatië, en verwijst naar het meest recente AIDA-rapport. De rechtbank oordeelt echter dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding vormen om het vertrouwensbeginsel ter discussie te stellen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat er geen reden is om van dit oordeel af te wijken.
De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.