ECLI:NL:RBDHA:2024:8211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/2657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd onder de nieuwe Verordening straathandel Den Haag

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een standplaatsvergunning voor eiseres, die sinds 30 november 2011 een vergunning had voor een verplaatsbare verkoopinrichting voor bloemen en planten. Eiseres heeft vernomen dat haar vergunning op 1 januari 2022 van rechtswege zou vervallen door de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening straathandel Den Haag 2017. Eiseres heeft een nieuwe ambulante standplaatsvergunning aangevraagd, maar is het niet eens met de beslissing van verweerder dat haar oude vergunning is vervallen. De rechtbank heeft op 30 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de vergunning van eiseres van rechtswege is vervallen. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe Verordening in werking is getreden en dat de oude vergunning niet meer geldig is. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat de nieuwe regels niet op de juiste wijze zijn gecommuniceerd en dat zij niet op de hoogte was van de wijziging. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De rechtbank concludeert dat de bestaande rechten van eiseres door de nieuwe Verordening zijn komen te vervallen, en dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Koornwinder),
en

het college van Burgemeester en Wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S. Sakiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van haar aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een ambulante standplaats ten behoeve van het verkopen van bloemen en planten voor alle verkoopdagen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 februari 2022 toegekend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 28 februari 2023, ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres had sinds 30 november 2011 een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd voor een verplaatsbare verkoopinrichting voor de verkoop van bloemen en planten op de locatie [straatnaam] tegenover nummer 582 (de locatie). [1] Met de brief van 8 juli 2015 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat er nieuw beleid komt voor markten en verkoop op straat. Op 1 januari 2017 is de Verordening straathandel Den Haag 2017 (de Verordening) in werking getreden. Eiseres heeft in november 2021 mondeling van verweerder begrepen dat haar vaste standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd op 1 januari 2022 van rechtswege zou komen te vervallen. [2] Vervolgens heeft eiseres op 23 december 2021 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het innemen van een ambulante standplaats voor een verplaatsbare verkoopinrichting ten behoeve van het verkopen van bloemen en planten op de locatie van 4,50 meter lengte en 2 meter breedte. Verweerder heeft deze ambulante standplaatsvergunning geldig tot en met 1 januari 2027 verstrekt. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat zij sinds 2011 in het bezit is van een standplaatsvergunning voor een vaste standplaats voor onbepaalde tijd. Eiseres voert aan dat deze vergunning niet is komen te vervallen en dat zij ten onrechte is geadviseerd een aanvraag te doen voor een ambulante standplaatsvergunning. Verweerder heeft haar in november 2021 mondeling te kennen gegeven dat haar vaste standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd op 1 januari 2022 zou komen te vervallen en dat zij dan niet meer zou beschikken over een rechtsgeldige vergunning. Zij stelt dat zij onder dwang, en onder dreiging van hoge boetes, een aanvraag heeft ingediend voor een ambulante standplaatsvergunning op grond van de Verordening. De wettelijke grondslag voor een dergelijk mondelinge aanzegging ontbreekt, waardoor het onduidelijk is op welke grond verweerder eiseres heeft aangespoord een aanvraag te doen. Eiseres voert aan dat zij onvoldoende is geïnformeerd door verweerder gelet op de brief van 8 juli 2015. Het eerstvolgende moment dat eiseres iets heeft gehoord van verweerder is de mondelinge ‘aanzegging’ in november 2021. Verder betreft de huurovereenkomst voor de gemarkeerde parkeerplaatsen een overeenkomst voor onbepaalde tijd en voor een vaste standplaats. Zij verzoekt de rechtbank om een exceptieve toetsing van de Verordening, en in het bijzonder van artikel 14, tweede lid, omdat bestaande rechten niet door middel van een Verordening terzijde kunnen worden geschoven. Gelet op het voorgaande voert eiseres aan dat is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Ook brengt de situatie omtrent de vergunning met zich mee dat de bestaanszekerheid van eiseres en haar partner wordt bedreigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In artikel 14, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat vergunningen voor standplaatsen, die zijn verleend ingevolge de Straathandelsverordening Den Haag en die van kracht zijn op het moment van en na inwerkingtreding van de onderhavige Verordening, gelden als een vergunning krachtens onderhavige verordening. Deze vergunningen vervallen van rechtswege vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige Verordening, waarbij de houders van deze vergunningen voor de toekomst een eerste recht hebben op een direct opvolgende nieuwe standplaatsvergunning voor de vergunde locatie.
4.1.
Met verweerder is de rechtbank, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de vergunning die aan eiseres op grond van de Straathandelsverordening is verleend op 1 januari 2022 van rechtswege is vervallen. [3] Daarom zou als verweerder de op aanvraag van eiseres op 17 februari 2022 verstrekte vergunning zou herroepen dit niet leiden niet tot herleven van het besluit van 2011. Het is de rechtbank niet gebleken dat de Verordening niet op de voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt en in werking is getreden. Hoewel eiseres enkel in 2015 en vervolgens mondeling is geïnformeerd over de nieuwe regels voor ambulante standplaatsen en kiosken is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit geen grond kan zijn om eiseres in afwijking van de Verordening een vergunning te verstrekken op de oude voorwaarden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich als ondernemer regelmatig te (laten) informeren over de wet- en regelgeving waar zij bij de uitoefening van haar bedrijf mee te maken krijgt. Daarnaast is bij de invoering van de Verordening sprake geweest van een ruime overgangstermijn voor bestaande vergunninghouders om zich voor te bereiden op de wijzigingen.
4.2.
Verder is in de Verordening opgenomen dat ambulante standplaatsen verplaatsbaar zijn. Een vaste standplaats komt in de Verordening niet voor. Verweerder en eiseres zijn overeengekomen om handhaving op het leeg achterlaten van de standplaats op te schorten tot augustus 2024. Verweerder heeft dit gedaan, omdat eiseres te laat is geïnformeerd. Daarom krijgt eiseres meer tijd om de verkoopwagen ambulant te maken en te voldoen aan de Verordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en ziet gelet op hetgeen is bepaald in de Verordening geen aanleiding om hiervan af te wijken. Ook de van rechtswege vervallen vergunning was persoonsgebonden en had betrekking op een verplaatsbare verkoopinrichting. De omstandigheid dat de verkoopwagen na een asbreuk niet eenvoudig kan worden verplaatst kan hieraan niet afdoen. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat het aankopen van een verrijdbare verkoopwagen voor haar een aanzienlijke investering is, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar als ondernemer onmogelijk is. Dat de huurovereenkomst voor een vaste standplaats is doet hier niet aan af, omdat het over privaatrechtelijke grondhuurovereenkomst gaat die is gekoppeld aan de oude vergunning. Deze is van rechtswege komen te vervallen.
4.3.
Over wat eiseres verder heeft aangevoerd met betrekking tot de markeringen op de weg en de grootte van het vak merkt de rechtbank op dat dit niet in deze procedure aan bod kan komen. De grootte van het vak, het kruis op de weg en het bord zijn via een apart verkeersbesluit vastgesteld. Voor zover eiseres vindt dat het vak niet op de juiste wijze is aangegeven had zij dit in de procedure ziende op het verkeersbesluit moeten aangegeven.
Is een exceptieve toets nodig?
5. De Verordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (dit wordt ook wel exceptieve toetsing genoemd). De hoogste bestuursrechter heeft uiteengezet hoe die toetsing plaatsvindt. [4] Eiseres verzoekt de rechtbank om een exceptieve toetsing van de Verordening, en in het bijzonder van artikel 14, tweede lid, omdat bestaande rechten niet door middel van een Verordening terzijde kunnen worden geschoven. Eiseres heeft verder niet onderbouwd waar de Verordening precies mee in strijd is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Verordening in ieder geval niet in strijd is met hogere regelgeving of de algemene rechtsbeginselen. In de Dienstenwet, waarbij de Europese Dienstenrichtlijn deels is omgezet, is bepaald dat schaarse vergunningen, zoals de standplaatsvergunning, slechts voor een passende beperkte duur mogen worden verleend. Het idee hierachter is dat alle gegadigden een gelijke kans op een vergunning verdienen en de markt open moet blijven. Uit de jurisprudentie blijkt dat de gemeente bij het bepalen van de zogenaamde “passende beperkte duur” van de beleidsmatige schaarse vergunningen in ieder geval rekening moet houden met de terugverdientijd voor noodzakelijke investeringen. Gelet hierop acht de rechtbank artikel 14, tweede lid, van de Verordening niet in strijd met hogere regelgeving en is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de bestaande rechten door het intreden van de Verordening van rechtswege zijn komen te vervallen.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Dat de bestaanszekerheid van eiseres wordt bedreigd door de situatie omtrent de vergunning heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Zeker nu zij, met het wijzigingsbesluit, weer een vergunning voor verkoop op alle dagen van de week heeft. Aan dit standpunt kan dan ook niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Straathandelsverordening Den Haag.
2.Artikel 14 van de verordening.
3.Zie artikel 15 en 16 van de Verordening.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/).