ECLI:NL:RBDHA:2024:8209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/4878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woningvormingsvergunning in Den Haag wegens strijd met huisvestingsverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024, zaaknummer SGR 23/4878, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een woningvormingsvergunning beoordeeld. Eiser had een vergunning aangevraagd voor de omvorming van zijn woning aan [adres] in [plaats] in twee woningen. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de huisvestingsverordening Den Haag 2019. De woning ligt in een gebied waar woningvorming niet is toegestaan.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de vergunning terecht was. Eiser stelde dat er al sinds 1951 sprake was van twee woningen aan het adres, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat er voor 1 juli 2019 sprake was van twee zelfstandige woningen. De rechtbank wees erop dat de huisvestingsverordening bepaalt dat vergunningen voor woningvorming in bepaalde gebieden worden geweigerd om de kwaliteit van de woonruimtevoorraad en de leefbaarheid in het gebied te waarborgen.

Daarnaast werd de toepassing van de hardheidsclausule door verweerder niet noodzakelijk geacht, omdat er geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die toepassing rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het belang van het behoud van grotere woningen in de woningvoorraad zwaarder weegt dan het belang van eiser om de woning te splitsen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

(gemachtigde: mr. M.R. Prins en R. Kuipers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een woningvormingsvergunning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een woningvormingsvergunning voor de omvorming van de door hem bewoonde woning aan de [adres] [plaats] in twee woningen. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen omdat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten uit de huisvestingsverordening Den Haag 2019 (huisvestingsverordening). De woning ligt in een wijk waar woningvorming niet is toegestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat er al sinds 1951 sprake is van twee woningen aan de [adres] in [plaats]. De situatie is volgens hem als volgt. Eiser en zijn familie bezitten sinds 1930 meerdere panden aan de [straatnaam], het gaat dan om nummer [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2]. Nummer [huisnummer 1], [huisnummer 3] en [huisnummer 4] waren oorspronkelijk garages/opslagruimtes. In 1951 heeft er een verbouwing van nummer 46 plaatsgevonden, van een paardenstal is een benedenwoning gemaakt. Het nummer 46 bestaat sindsdien niet meer. Nummer 48 bestaat vanaf dat moment uit twee woningen, namelijk de oorspronkelijke woning op nummer 48 en de woning op het (voormalige) nummer 46. De feitelijke situatie was voor 1 juli 2019 dus al zo dat het pand uit twee zelfstandige woningen bestond. Volgens eiser is er dan ook voldaan aan de vereisten van artikel 8:2 van de Huisvestingsverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat de vergunning op goede gronden is geweigerd. Zij legt hieronder uit waarom.
4.1.
Uit de Huisvestingsverordening blijkt dat verweerder een vergunning weigert indien de aanvraag toeziet op woonruimten gelegen in één van de (verbod op woningvorming-) gebieden, zoals weergegeven in bijlage III bij de Huisvestingsverordening (donkergele gebieden), vanwege negatieve gevolgen door woningvorming op de kwaliteit van de woonruimtevoorraad of voor het karakter dan wel de leefbaarheid in het gebied.
De [adres] ligt in [haven] wat onderdeel is van de wijk [wijk]. Dit gebied staat in bijlage III weergegeven als gebied waar woningvorming niet is toegestaan. In principe is het voor verweerder dan ook niet mogelijk om een woonvormingsvergunning te verlenen.
Valt de aanvraag onder het overgangsrecht uit de Huisvestingsverordening?
5. Het bovenstaande is alleen anders als het overgangsrecht uit de Huisvestingsverordening [1] van toepassing is. Hierin is bepaald dat een aanvraag die ziet op twee of meer woonruimten welke aantoonbaar feitelijk gerealiseerd zijn tussen 1 november 2015 en 1 juli 2019 doordat de zelfstandige woonruimte is verbouwd tot twee of meer zelfstandige woonruimten soms toch toegewezen kan worden.
5.1.
Van de bovenstaande situatie is in het geval van eiser echter geen sprake. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat er al voor 1 juli 2019 sprake was van twee woningen aan de [adres]. Uit de stukken kan het volgende worden opgemaakt. Eiser heeft twee aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend voor het samenvoegen van de garages Treilerweg 40 en 44 en de woning aan de [adres]. De aanvraag ziende op nummer 40 is gedaan op 6 oktober 2018 en de aanvraag ziende op nummer [huisnummer 3] op 1 juli 2019. Uit de bouwtekeningen bij deze vergunningsaanvragen blijkt dat Treilerweg [huisnummer 1] en [huisnummer 3] garages betreffen, alleen [adres] is een woning. De omgevingsvergunningen zijn beide pas na 1 juli 2019 verleent. Dat de feitelijke situatie misschien anders is doet niets af aan het bovenstaande. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er 1 juli 2019 sprake was van een woning op nummer 48.
Had verweerder de hardheidsclausule [2] moeten toepassen?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen.
6.1.
Verweerder heeft toegelicht dat hij streeft naar een evenwichtige woningvoorraad met voldoende woonmogelijkheden voor iedereen. Om een evenwichtige woningvoorraad te behouden acht hij het van belang dat er een gedifferentieerd aanbod van bestaande woningen in de woningvoorraad aanwezig blijft. Daar hoort ook bij dat voldoende grotere woningen beschikbaar blijven. Volgens verweerder is het belang van behoud van deze woning groter, dan het belang voor eiser om de woning te verbouwen tot twee kleinere woningen. De rechtbank kan deze motivering volgen. Hoewel de splitsing, zoals eiser stelt, zorgt voor een extra woning in de woningvoorraad, zorgt de splitsing er ook voor dat een grote woning, geschikt voor een groter gezin, permanent uit de woningvoorraad verdwijnt. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit en het behoud van het totaal aan woningruimtevoorraad. Verweerder mag aan dit belang een zwaar gewicht toe kennen.
6.2.
Verweerder heeft op zitting nog toegelicht dat de hardheidsclausule echt alleen bedoelt is voor zeer uitzonderlijke schrijnende gevallen. Hij noemde als voorbeeld waarin de hardheidsclausule wel is toegepast de situatie dat een echtpaar gaat scheiden. De man wil graag samen met zijn moeder in de woning blijven, de vrouw wil de woning verkopen. Als de woning niet gesplitst zou worden zou dit tot gevolg hebben dat de man en zijn moeder dakloos zouden worden. Van zulke vergaande persoonlijke gevolgen is in het geval van eiser geen sprake. Niet gebleken is van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden dat verweerder in redelijkheid toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 8.2 lid 4 jo. 5:6 van de Huisvestingsverordening.
2.artikel 7.3. van de Huisvestingsverordening.