ECLI:NL:RBDHA:2024:8207
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024, in de zaak met nummer SGR 24/2493, werd het verzoek van de verzoeker om vergoeding van de proceskosten afgewezen. De verzoeker had op 17 april 2024 zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter stelde vast dat het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet noodzakelijk was, omdat de verweerder, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bereid was om de openbaarmaking op te schorten. Dit was ook eerder aangegeven in een brief van 25 april 2024, waarin verweerder had aangegeven dat zij direct zou hebben ingestemd met opschorting als verzoeker eerst contact had opgenomen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er een noodzaak was voor het indienen van het verzoek. De voorzieningenrechter had zelf verweerder gevraagd of zij bereid was om het besluit op te schorten, en verweerder had hierop positief gereageerd. Hierdoor was er geen sprake van een situatie waarin de verweerder tegemoet was gekomen aan verzoeker, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen partijen in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden vergoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verweerder in de proceskosten te veroordelen, en wees het verzoek af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.