ECLI:NL:RBDHA:2024:8207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
24/2493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024, in de zaak met nummer SGR 24/2493, werd het verzoek van de verzoeker om vergoeding van de proceskosten afgewezen. De verzoeker had op 17 april 2024 zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter stelde vast dat het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet noodzakelijk was, omdat de verweerder, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bereid was om de openbaarmaking op te schorten. Dit was ook eerder aangegeven in een brief van 25 april 2024, waarin verweerder had aangegeven dat zij direct zou hebben ingestemd met opschorting als verzoeker eerst contact had opgenomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er een noodzaak was voor het indienen van het verzoek. De voorzieningenrechter had zelf verweerder gevraagd of zij bereid was om het besluit op te schorten, en verweerder had hierop positief gereageerd. Hierdoor was er geen sprake van een situatie waarin de verweerder tegemoet was gekomen aan verzoeker, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen partijen in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden vergoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verweerder in de proceskosten te veroordelen, en wees het verzoek af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2493

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. F. van der Loos),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.1.
Verzoeker heeft op 17 april 2024 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en heeft daarbij het verzoek gedaan om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.3.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat er geen aanleiding bestaat om over te gaan tot vergoeding van de proceskosten.
1.4.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a van de Awb van overeenkomstige toepassing bij intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter ziet geen reden om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen. Dit omdat er voor verzoeker geen noodzaak bestond voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft zijn verzoek ingediend zonder eerst na te gaan of verweerder bereid was om de openbaarmaking op te schorten. Als hij eerst naar verweerder was gegaan dan had verweerder het verzoek zelf al kunnen toewijzen. In de brief van 25 april 2024 is door verweerder ook aangegeven dat zij in dit geval direct zou hebben ingestemd met opschorting. Verzoeker had dit ook kunnen weten, in bezwaar heeft verweerder immers ook ingestemd met opschorting.
4. Daarbij komt dat het de voorzieningenrechter was die verweerder heeft gevraagd of zij bereid is om het besluit op te schorten. Verweerder heeft hier met het e-mailbericht van 10 april 2024 mee ingestemd en de openbaarmaking opgeschort tot 6 weken na de uitspraak in beroep. Verweerder is daarmee niet tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoeker, maar aan het procesvoorstel van de voorzieningenrechter.
5. Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Er is dan ook geen reden om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).