ECLI:NL:RBDHA:2024:8205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
24/2517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting horeca-inrichting wegens overtreding op openingstijden

Op 8 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een horecaondernemer, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag om zijn inrichting voor drie maanden te sluiten wegens overtredingen van de openingstijden. De burgemeester had na meerdere waarschuwingen besloten tot sluiting, omdat de horeca-inrichting op verschillende momenten na sluitingstijd geopend was voor bezoekers. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 25 april 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de burgemeester. Verzoeker voerde aan dat de sluiting niet evenredig was, gezien zijn financiële situatie die verergerd was door de coronamaatregelen en de stijgende energieprijzen. Hij stelde dat een sluiting van drie maanden zou leiden tot faillissement, terwijl er geen klachten van omwonenden waren over overlast.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de overtredingen die waren geconstateerd. Echter, na een belangenafweging heeft de voorzieningenrechter besloten dat de sluiting van drie maanden te vergaand zou zijn. In plaats daarvan heeft de rechter de sluiting beperkt tot drie weken, waarbij ook de belangen van verzoeker in aanmerking zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten van verzoeker moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de openingstijden in de horeca, maar ook de noodzaak om rekening te houden met de gevolgen voor de ondernemer. De voorzieningenrechter heeft de sluiting dusdanig aangepast dat de belangen van beide partijen in balans worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2517

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. U. Arslan),
en

de Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: D.M.G.C.M. de Lima en mr. R. den Ouden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 8 april 2024 van verweerder om de horeca inrichting van verzoeker voor drie maanden te sluiten.
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn zoon [naam] , de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft processen-verbaal ontvangen van de politie waaruit blijkt dat dat de horeca-inrichting van verzoeker op 24 november 2023 en op 11 februari 2024 na sluitingstijd nog geopend was voor bezoekers. Verzoeker heeft voor deze overtredingen van de APV [1] twee waarschuwingen ontvangen. Op 2 maart 2024 is bij een nieuwe controle weer vastgesteld dat de inrichting na sluitingstijd open was en dat er meerdere bezoekers binnen waren. Dit was voor verweerder reden om de inrichting vanaf 10 april 2024 voor de duur van drie maanden te sluiten. De aanvangsdatum van de sluiting is inmiddels opgeschort tot uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter.
Wat vindt verzoeker?
3. Volgens verzoeker is het besluit niet evenredig, door verweerder is geen rekening gehouden met zijn belangen. Tijdens de coronapandemie heeft verzoeker door de vele verplichte sluitingen een financieel zware periode doorgemaakt. Hierdoor heeft hij schulden ter hoogte van € 55.774,- opgebouwd bij de belastingdienst. Daarnaast heeft hij last gehad van de stijgende energieprijzen waardoor ook bij de energiemaatschappij een schuld van
€ 54.500,- is ontstaan. Ook moet hij zijn personeel door betalen. Door een sluiting zal hij zijn financiële verplichtingen niet kunnen nakomen en nog verder in de financiële problemen raken. Een faillissement is dan bijna zeker. Deze gevolgen zijn voor verzoeker onevenredig zwaar, zeker omdat er nooit klachten zijn geweest van omwonenden. Er is helemaal geen sprake van overlast. Verzoeker heeft inmiddels zijn verantwoordelijkheid genomen en geeft aan geleerd te hebben van de eerder gemaakte fouten. Dit blijkt ook wel uit het feit dat bij de meest recente controles geen overtredingen meer zijn geconstateerd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Over de vraag of verweerder bevoegd was om de inrichting voor de duur van drie maanden te sluiten bestaat tussen partijen geen discussie. Nu uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op zowel 24 november 2023, 11 februari 2024 en 2 maart 2024 de inrichting na sluitingstijd geopend was voor bezoekers en er binnen ook daadwerkelijk bezoekers zijn aangetroffen was verweerder op grond van de APV en het Handhavingsbeleid [2] bevoegd om tot de tijdelijke sluiting over te gaan.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in dit geval op grond van een belangenafweging de voorlopige voorziening te beoordelen.
5.1.
Verweerder verwijst naar het belang dat is gediend met de maatregel, namelijk het beëindigen van de overtreding, het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel het verkleinen van de kans daarop en de naamsbekendheid van de horeca-inrichting als een plaats waar sluitingstijden worden genegeerd tenietdoen, dan wel een sterk signaal af te geven naar de buurt dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat het noodzakelijk is dat na twee waarschuwingen een sterker signaal aan verzoeker en zijn zoon wordt afgegeven dat het stelselmatig overtreden van de sluitingstijden niet toelaatbaar is en dat aan die overtreding ook consequenties verbonden zijn. Verzoeker wist heel goed wat de gevolgen van een derde overtreding zouden zijn. Toch is er zelfs na de tweede en laatste waarschuwing binnen korte termijn weer een overtreding geconstateerd. Het is aan verzoeker als eigenaar om toezicht te houden op naleving van de regelgeving en zijn medewerkers, zoon, en bezoekers daarover te informeren. Niet gesteld of gebleken is dat verzoeker daartoe inspanningen heeft verricht. Niet is gebleken dat er maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Het gaat hier ook niet om een kleine overtreding van de sluitingstijden. Op bijvoorbeeld 24 november 2023 waren er ruim een uur na sluitingstijd nog bezoekers aanwezig, op 11 februari 2024 ging het om een overtreding van 40 minuten. Een tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting is in dit geval dan ook een passende maatregel om de door verweerder gestelde doelen te bereiken.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet in deze zaak echter ook dat een sluiting van drie maanden zeer verstrekkende gevolgen heeft voor verzoeker. Hij heeft schulden van ruim
€ 100.000,- waarvoor hij betalingsregelingen heeft afgesproken met de belastingdienst en zijn energiemaatschappij. Bij een sluiting van 3 maanden zal hij zeer waarschijnlijk niet in staat zijn om aan deze financiële verplichtingen te voldoen zodat de sluiting een faillissement kan betekenen. De gevolgen bij een sluiting van drie maanden zijn voor verzoeker dusdanig ernstig en onomkeerbaar dat de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat het belang van verzoeker bij een sluiting van kortere duur zwaarder weegt dan het belang van verweerder. De voorzieningenrechter ziet, rekening houdend met de belangen van verzoeker, dan ook reden om een kortere sluitingsduur van 3 weken te bepalen. Door deze kortere sluiting worden ook, in ieder geval gedeeltelijk, de doelen behaald die met de sluiting worden beoogd.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat zij de duur van de sluiting beperkt tot 3 weken.
7. Verweerder moet het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Ook moet hij de door verzoeker gemaakte proceskosten vergoeden. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen die kosten neer op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat de sluiting van de horeca-inrichting wordt beperkt tot 3 weken;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag.
2.Artikel 2:29, tweede lid, artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder b en artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b en c van de APV en het handhavingsbeleid voor horeca en alcoholverstrekkers van de gemeente Den Haag.