ECLI:NL:RBDHA:2024:8168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen na eerdere vernietiging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Arslaner, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Zwart. De zaak betreft een nieuwe beslissing op bezwaar na een eerdere vernietiging van de rechtbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 7 april 2015 tot en met 2 december 2020, waarbij een bedrag van € 22.327,56 was teruggevorderd. De rechtbank had eerder op 23 juni 2023 het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Het college heeft in navolging van deze uitspraak op 14 augustus 2023 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser gegrond werd verklaard en het terugvorderingsbedrag werd vastgesteld op € 24.713,99. Eiser ging tegen dit besluit in beroep. Tijdens de zitting op 23 april 2024 werd duidelijk dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet meer in geschil was, maar dat eiser betwistte dat de terugvorderingsperiode ten onrechte was verlengd tot 31 december 2020.
De rechtbank oordeelde dat deze grond van eiser niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat de terugvorderingsperiode niet was verlengd en dat de bijstand was ingetrokken tot en met 2 december 2020. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.