ECLI:NL:RBDHA:2024:8158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/09/662464 / JE RK 24-399 en C/09/662451 / JE RK 24-398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 22 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], betreffende de verlenging van hun ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen, en dat de verzochte maatregelen noodzakelijk zijn voor hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 23 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor netwerkpleegzorg tot 23 oktober 2024. Voor [minderjarige 2] is de ondertoezichtstelling eveneens verlengd tot 23 april 2025, met een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening tot 23 mei 2025. De kinderrechter heeft ook een nieuwe zitting bepaald voor de behandeling van de verdere verzoeken, waarbij [minderjarige 1] de mogelijkheid krijgt om zijn mening te geven in een kindgesprek. De kinderrechter benadrukt het belang van duidelijkheid voor de kinderen en de noodzaak om de ontwikkelingen rondom hun opvoedperspectief nauwlettend te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers:
I. C/09/662464 / JE RK 24-399
II. C/09/662451 / JE RK 24-398
Datum uitspraak: 22 april 2024
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
-
[minderjarige 2], geboren [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L. Rijsdam te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde en pleegmoeder van [minderjarige 1] ,
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de verzoekschriften met bijlagen, ontvangen op 4 en 7 maart 2024;
  • het rapport van de Raad als bedoeld in artikel 1:265j lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) van 28 maart 2024;
  • de brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel [geboorteplaats 1] van 16 april 2024, met als bijlage een door [minderjarige 1] opgestelde brief aan de kinderrechter.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] .
De pleegouders van [minderjarige 2] zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders van [minderjarige 2] wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.4.
[minderjarige 1] verblijft bij de grootmoeder moederszijde. [minderjarige 2] verblijft in een ander pleeggezin.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 april 2023 de ondertoezichtstelling van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 23 april 2024.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 oktober 2023 de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 23 april 2024.

3.Het verzoek

Verzoek I – verlengingen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1]
3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] woont al geruime tijd bij de grootmoeder moederszijde. [minderjarige 1] is in zijn gedrag lastig aan te sturen en vertoont flinke concentratieproblemen. Gebleken is dat de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] een grote wissel trekt op de grootmoeder moederszijde en door de gecertificeerde instelling wordt onderzocht op welke manier de grootmoeder hierbij ontlast kan worden. Er is opvoedondersteuning aangevraagd en [minderjarige 1] is aangemeld voor hechtingsproblematiek. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een weekendpleeggezin en uitbreiding van de buitenschoolse opvang. [minderjarige 1] haalt hoge cijfers op school, maar tegelijkertijd worden er zorgen geuit over zijn concentratie en focus. School heeft verzocht een onderzoek naar ADHD uit te voeren. Door de gecertificeerde instelling is aangegeven dat eerst behandeling voor traumaverwerking en hechtingsproblematiek gestart dient te worden, zoals is geadviseerd in het NIFP-rapport, voordat onderzocht kan worden of er sprake is van hoogbegaafdheid, ADHD of autisme.
[minderjarige 1] heeft een grote wens om weer bij zijn moeder te wonen en het is voor hem van belang om duidelijkheid te krijgen over zijn opvoedperspectief. Het is hiervoor belangrijk dat [minderjarige 1] de komende periode op dezelfde basisschool kan blijven en de thuissituatie bij de grootmoeder moederszijde stabiel blijft zodat er vanuit deze situatie zorgvuldig onderzoek kan worden gedaan naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder. Het is belangrijk dat de moeder aan de slag gaat met behandeling voor haar eigen problematiek. De moeder zal hier binnen afzienbare tijd mee starten. Door de gecertificeerde instelling wordt aangegeven dat de moeder goed samenwerkt en open staat voor hulpverlening. Het onderzoek naar thuisplaatsing van [minderjarige 1] zal aanvangen nadat gestart is met de behandeling voor zijn persoonlijke problematiek zodat voldoende duidelijk is welke problematiek er speelt en welke hulp [minderjarige 1] daarbij nodig heeft. De gecertificeerde instelling is ook voornemens om de komende periode de omgangsmomenten met de vader uit te breiden, nu dit een wens van [minderjarige 1] is. Daarnaast is door [minderjarige 1] aangegeven dat hij vragen heeft over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling voorgesteld deze vragen samen met de moeder te beantwoorden.
Verzoek II – verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2]
3.3.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het opvoedperspectief van [minderjarige 2] gelet is vastgesteld in het pleeggezin waar hij al geruime tijd verblijft en alle betrokkenen staan hierachter. Deze bevestiging van het perspectief heeft [minderjarige 2] meer rust gegeven waardoor hij stabieler is geworden. Voor de gedragsproblematiek van [minderjarige 2] is gestart met behandeling bij Youz. Deze behandeling richt zich op traumaverwerking en hechtingsproblematiek. [minderjarige 2] heeft meerdere dagen in de week volledige begeleiding op school. School was voornemens [minderjarige 2] aan te melden voor het speciaal basisonderwijs. Dit bleek echter niet nodig aangezien [minderjarige 2] de laatste periode stappen heeft gezet en zich positief heeft ontwikkeld. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 2] zijn beperkt omdat de vader niet veel van hem verwacht. [minderjarige 2] gaat zijn eigen gang en de vader gaat daar in mee. [minderjarige 2] vindt de omgangsmomenten met de moeder lastig vanwege de emoties die bij zowel [minderjarige 2] als de moeder spelen. De moeder wil graag meer contact met [minderjarige 2] , maar geeft [minderjarige 2] ruimte omdat zij inziet dat [minderjarige 2] het goed heeft in het pleeggezin. Het pleeggezin waar [minderjarige 2] verblijft is sinds 1 januari 2024 een gezinshuis geworden, waarbij de pleegmoeder volledig beschikbaar is voor de drie gezinshuiskinderen waaronder [minderjarige 2] en het gezinshuis tevens begeleid wordt door Enver middels een gedragswetenschapper en een pedagogisch medewerker. Gelet op deze wijziging verzoekt de gecertificeerde instelling om een machtiging uithuisplaatsing af te geven voor een gezinsgerichte voorziening.

4.De standpunten

Verzoek I – verlengingen ondertoezichtstelling machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1]
4.1.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . De moeder ziet graag dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] wordt toegewezen voor een kortere duur. Het lukt de moeder om zelfstandig de zorg- en opvoedtaken voor haar recent geboren dochter Jenna op zich te nemen en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geen noodzaak gezien voor een kinderbeschermingsmaatregel. De moeder heeft grote stappen gemaakt en kan inmiddels ook aan [minderjarige 1] een goede thuis- en opvoedsituatie bieden. De moeder is in staat om voor [minderjarige 1] te zorgen en bereid om met de benodigde hulpverlening te starten zodat de omgang verder kan worden uitgebreid en gewerkt kan worden aan de thuisplaatsing van [minderjarige 1] . De moeder stelt dat het uitbreiden van de omgang en het werken naar thuisplaatsing ook ontlasting kan bieden aan de grootmoeder. De moeder verzoekt daarom om de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor een kortere termijn toe te wijzen, zodat de komende maanden kan worden gewerkt aan (een plan voor) thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder.
4.2.
De vader heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzochte. De vader geeft aan dat hij tevreden is als de kinderen voldoende ondersteund worden.
4.3.
De grootmoeder moederszijde heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzochte. De grootmoeder geeft aan dat [minderjarige 1] graag met de rechter zou spreken over de situatie aangezien hij veel vragen heeft over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Verzoek II – verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2]
4.4.
Door en namens de moeder ingestemd met het verzochte. De moeder staat achter het besluit om [minderjarige 2] te laten opgroeien in het gezinshuis en hoopt dat [minderjarige 2] in de toekomst meer contact zal krijgen met zijn zusje.
4.5.
De vader heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzochte. De vader geeft aan dat hij tevreden is als de kinderen voldoende ondersteund worden.

5.De beoordeling

Verzoek I – verlengingen ondertoezichtstelling machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1]
5.1.
De kinderrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat zij uit de door [minderjarige 1] opgestelde brief heeft afgeleid dat hij veel vragen heeft over de uithuisplaatsing en ook een vurige wens uit om weer thuis bij zijn moeder te wonen. Daarnaast leidt de kinderrechter uit deze brief en het verhandelde ter zitting af dat [minderjarige 1] heel graag zijn mening geeft en wil worden gehoord door de kinderrechter. De kinderrechter wil [minderjarige 1] ook graag horen. Gelet op de beperkte tijd tot de mondelinge behandeling is het echter niet gelukt om [minderjarige 1] voorafgaand aan de mondelinge behandeling uit te nodigen voor een kindgesprek.
De kinderrechter ziet – in dit concrete geval en mede gelet op het besprokene ter zitting – aanleiding om alvast op een deel van de verzoeken te beslissen en het verzoek dat ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] deels aan te houden. Voor dit aangehouden deel van het verzoek zal een nieuwe zitting worden bepaald, en [minderjarige 1] zal voorafgaand aan deze zitting worden uitgenodigd voor een kindgesprek. Op deze manier zal [minderjarige 1] in staat worden gesteld om zijn mening aan de kinderrechter te vertellen, en is hiervoor ook voldoende tijd en ruimte beschikbaar.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] . [minderjarige 1] vertoont gedragsproblematiek en hiervoor zal individuele behandeling worden ingezet. [minderjarige 1] verblijft al geruime tijd bij de grootmoeder moederszijde en zij heeft aangegeven dat de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] veel van haar vraagt. Het opvoedperspectief van [minderjarige 1] is op dit moment nog niet vastgesteld, en gelet op de uitdrukkelijke wens van [minderjarige 1] om weer thuis bij de moeder te wonen en zijn behoefte aan duidelijkheid hierover, zal de komende maanden ingezet moeten worden op het uitbreiden van de omgang met de moeder en het in kaart brengen van de mogelijkheden voor een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder. Een uitbreiding in de omgang kan tevens bijdragen aan het ontlasten van de grootmoeder moederszijde, zodat die de komende periode een stabiele basis kan blijven bieden aan [minderjarige 1] . Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig zodat de behandeling voor traumaverwerking en hechtingsproblematiek bij [minderjarige 1] kan worden gestart, de ontwikkeling van [minderjarige 1] kan worden gemonitord en duidelijkheid kan worden verkregen over de mogelijkheden voor een thuisplaatsing en het opvoedperspectief van [minderjarige 1] . Hierbij is positief dat de samenwerking tussen de jeugdbeschermer en de moeder goed is en de moeder openstaat voor hulpverlening.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij haar toetsende rol zorgen geuit over de onduidelijkheid over het perspectief die de verlenging van de uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] met zich meebrengt. De kinderrechter is het met de Raad en alle betrokkenen eens dat langdurige onzekerheid over het perspectief schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Het is dan ook van groot belang dat voortvarend te werk wordt gegaan en waar mogelijk zo snel mogelijk duidelijkheid aan hem wordt gegeven. Een termijn van zes maanden vindt de kinderrechter hiervoor passend. Het verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing zal dan ook worden toegewezen voor zes maanden en voor het overige worden aangehouden, zodat binnen deze termijn opnieuw kan worden beoordeeld of een langere uithuisplaatsing al dan niet noodzakelijk is, of een thuisplaatsing bij de moeder meer in het belang is van [minderjarige 1] . De kinderrechter wil bij de nader te bepalen zitting door de gecertificeerde instelling op de hoogte worden gebracht van de ontwikkelingen ten aanzien van de hulpverlening (waaronder individuele behandeling van [minderjarige 1] en de moeder), het verloop van de (uitgebreide) omgangsregeling, de uitkomst van het perspectiefonderzoek en de mogelijkheden voor thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder en – indien aan de orde – een concreet plan voor het realiseren van deze thuisplaatsing.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen ten aanzien van de hiervoor vermelde punten. Daarnaast zal de kinderrechter [minderjarige 1] gelet op zijn wens om te worden gehoord door de kinderrechter uitnodigen voor een kindgesprek voorafgaand aan de volgende zitting.
Verzoek II – verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2]
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang en de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 2] en de verzochte kinderbeschermingsmaatregelen zijn nodig om deze bedreiging verder weg te nemen met inzet van de betrokken jeugdbeschermer. [minderjarige 2] heeft een bovengemiddelde opvoedbehoefte vanwege zijn kindeigen problematiek. Hij verblijft al geruime tijd in het pleeggezin, thans een gezinshuis, waar met de daar geboden verzorging en opvoeding tegemoet wordt gekomen aan zijn opvoedbehoefte. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het opvoedperspectief van [minderjarige 2] in dit gezinshuis ligt. Door deze duidelijkheid over zijn perspectief ervaart [minderjarige 2] meer rust en stabiliteit waardoor hij zich verder heeft kunnen ontwikkelen. Gezien wordt dat het beter gaat op school, waarbij [minderjarige 2] baat heeft bij de ondersteuning die hij krijgt. De komende periode zal [minderjarige 2] behandeling krijgen bij Youz voor zijn traumaverwerking en hechtingsproblematiek. De omgangsmomenten tussen [minderjarige 2] en zijn ouders verlopen nog lastig. Het blijft belangrijk dat hier oog voor is en onderzocht wordt hoe de omgang kan verbeteren en [minderjarige 2] meer kan gaan profiteren en genieten van de omgangsmomenten met zijn ouders. De kinderrechter wijst de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening op basis van het voorgaande toe.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van verzoek I (C/09/662464 / JE RK 24-399) betreffende [minderjarige 1]
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 23 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor netwerkpleegzorg tot 23 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] voor het overige aan tot een
nader te bepalen zitting, gelegen vóór 23 oktober 2024;
6.5.
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van moeder;
- de grootmoeder moederszijde;
- [minderjarige 1] , voor een kindgesprek voorafgaand aan de zitting;
6.6.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan voornoemde zitting een
schriftelijke updatezoals hierboven onder rechtsoverweging 5.2 uiteengezet aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen;
Ten aanzien van verzoek II (C/09/662451 / JE RK 24-398) betreffende [minderjarige 2]
6.7.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 23 april 2025;
6.8.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 23 mei 2025;
6.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 24 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.