In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.M.A. Breuls, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar bezwaar tegen het primaire besluit van 31 oktober 2022. Dit primaire besluit weigerde eiseres tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Eiseres heeft op 30 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. De staatssecretaris heeft op 21 december 2023 alsnog op het bezwaar beslist, maar eiseres heeft hiertegen apart beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bij brief van 9 januari 2023 aan eiseres heeft laten weten dat de beslistermijn op 16 februari 2023 zou verstrijken. Eiseres heeft de staatssecretaris bij brief van 14 april 2023 in gebreke gesteld. Meer dan twee weken zijn verstreken voordat eiseres op 30 november 2023 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat, nu de staatssecretaris inmiddels op de aanvraag van eiseres heeft beslist, het belang van eiseres bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet-tijdig beslissen is komen te vervallen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, omdat eiseres kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn begroot op € 437,50,-. De rechtbank heeft de zaak als van licht gewicht beoordeeld, aangezien het alleen ging om de vraag of de beslistermijn was verstreken. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier, en is openbaar uitgesproken.