Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, van Algerijnse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 14 maart 2024, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 26 maart 2024, waarbij de eiser aanwezig was en vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.L.F. Zandbelt. De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 27 maart 2024 om verweerder de gelegenheid te geven een nadere reactie te geven op beroepsgronden die kort voor de zitting waren ingediend.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was, ondanks dat de eiser en zijn gemachtigde aanvankelijk geen ondertekend exemplaar hadden ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de digitale ondertekening van de maatregel op 14 maart 2024 om 15.43 uur rechtsgeldig was en dat er geen noodzaak was voor een 'natuurlijk' ondertekend exemplaar. De rechtbank oordeelde dat de niet-betwiste gronden voor de maatregel voldoende waren om aan te nemen dat het risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. V.F.J. Bernt, in aanwezigheid van griffier M.R. van Kerkwijk, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.