ECLI:NL:RBDHA:2024:8139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL 24.11654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van maatregel van bewaring en recht op rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, van Algerijnse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 14 maart 2024, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 26 maart 2024, waarbij de eiser aanwezig was en vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.L.F. Zandbelt. De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 27 maart 2024 om verweerder de gelegenheid te geven een nadere reactie te geven op beroepsgronden die kort voor de zitting waren ingediend.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was, ondanks dat de eiser en zijn gemachtigde aanvankelijk geen ondertekend exemplaar hadden ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de digitale ondertekening van de maatregel op 14 maart 2024 om 15.43 uur rechtsgeldig was en dat er geen noodzaak was voor een 'natuurlijk' ondertekend exemplaar. De rechtbank oordeelde dat de niet-betwiste gronden voor de maatregel voldoende waren om aan te nemen dat het risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. V.F.J. Bernt, in aanwezigheid van griffier M.R. van Kerkwijk, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11654

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 27 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen over enkele namens eiser kort voor de behandeling ter zitting ingediende beroepsgronden. Bij brief van 27 maart 2024 is namens verweerder de gevraagde reactie ingediend. Bij oorspronkelijk bericht van 28 maart 2024 is daarop namens eiser gereageerd. Vervolgens is het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1994.
2.1
Namens eiser is aangevoerd dat de maatregel van bewaring niet is ondertekend en dat eiser ook niet heeft getekend voor ontvangst van de maatregel.
2.2
Een rechtsgeldige maatregel van bewaring komt ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Een maatregel van bewaring treedt pas in werking als deze is uitgereikt.
2.3
In dit geval is het volgende van belang. Het exemplaar van de maatregel van bewaring dat zich in het procesdossier bevindt, is op 14 maart 2024 om 15.43 uur digitaal ondertekend. De maatregel vermeldt dat deze direct aan de vreemdeling is uitgereikt. Eiser heeft de geldigheid van de digitale handtekening niet betwist. De rechtbank ziet ook geen reden daaraan te twijfelen. Gelet op het tijdstip van ondertekening en het in de maatregel vermelde tijdstip van 15.45 uur als moment van oplegging van de maatregel bestaat evenmin gegronde reden om te twijfelen of het digitaal ondertekende exemplaar direct na de oplegging van de maatregel aan eiser is uitgereikt. Anders dan eiser lijkt te betogen bestaat verder geen noodzaak om ook een ‘nat’ ondertekend exemplaar uit te reiken, omdat de digitale ondertekening rechtsgeldig is. Ook vereist artikel 5.3 van het Vb 2000 niet dat de vreemdeling voor ontvangst van de maatregel tekent.
2.4
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat in dit geval aan eiser op 14 maart 2024 op of kort na 15.43 uur een document is uitgereikt waarop is vermeld dat hij in bewaring is gesteld. Dit document bevat een dagtekening, de redenen voor de inbewaringstelling en het document is geldig ondertekend. Gelet op wat hiervoor onder 3.2 is weergegeven, was er op het moment van uitreiken dan ook een rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand gekomen.
3. De omstandigheid dat aan de gemachtigde van eiser aanvankelijk abusievelijk geen afschrift van de maatregel is toegestuurd en pas later, op 18 maart 2024, een niet-ondertekend exemplaar is gestuurd doet aan het voorgaande niet af. Zoals hiervoor al is overwogen bevat het procesdossier immers een op 14 maart 2024 om 15.43 uur digitaal ondertekend exemplaar en is er geen reden om te veronderstellen dat geen rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand is gekomen. Voor zover eiser wil betogen dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden heeft hij niet nader toegelicht dat hij hierdoor in zijn belang is geschaad. Hierbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de gemachtigde van eiser al voorafgaand aan het opleggen van de onderhavige maatregel op de hoogte was gesteld dat eiser zou worden gehoord in verband met het opleggen van een nieuwe maatregel. Ook is van belang dat de gemachtigde al op 17 maart 2024 namens eiser beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Voor zover eiser al in zijn belang is geschaad is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze schending niet opweegt tegen de met de maatregel van bewaring gediende belangen. Dat in vergelijkbare gevallen wel direct een ondertekend exemplaar van de maatregel aan de gemachtigde is gestuurd maakt het voorgaande niet anders.
4.1
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser betwist de gronden onder 3c en 4b. Verweerder heeft de grond onder 3i laten vervallen.
4.2
De niet-betwiste gronden onder 3a, 3b, 3d, 4a, 4c en 4d zijn voldoende voor het oordeel dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Zij kunnen de maatregel dragen.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.