ECLI:NL:RBDHA:2024:8138
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door de rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van twee Iraanse eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum voor kort verblijf. De aanvragen werden door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 29 november 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 december 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij voldoende economische en sociale binding met Iran hebben om een tijdige terugkeer na hun verblijf in Nederland te waarborgen. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde documenten, waaronder bankafschriften en een inschrijving bij de Iraanse orde van advocaten, niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde bindingen. De rechtbank wijst erop dat de eisers slechts één zoon in Nederland hebben en dat hun dochter in de Verenigde Staten woont, wat de sociale binding met Iran verder ondermijnt. De rechtbank volgt de eisers niet in hun stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen vanwege een onjuiste valutaomzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvragen door de minister rechtmatig was. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.