ECLI:NL:RBDHA:2024:8138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door de rechtbank Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van twee Iraanse eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum voor kort verblijf. De aanvragen werden door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 29 november 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 december 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij voldoende economische en sociale binding met Iran hebben om een tijdige terugkeer na hun verblijf in Nederland te waarborgen. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde documenten, waaronder bankafschriften en een inschrijving bij de Iraanse orde van advocaten, niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde bindingen. De rechtbank wijst erop dat de eisers slechts één zoon in Nederland hebben en dat hun dochter in de Verenigde Staten woont, wat de sociale binding met Iran verder ondermijnt. De rechtbank volgt de eisers niet in hun stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen vanwege een onjuiste valutaomzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvragen door de minister rechtmatig was. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer 1], eiser

alsmede

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2], eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Dezfouli),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen tot het verlenen van een visum voor kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen met de besluiten van 29 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 december 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1958 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1970. Eisers hebben beide de Iraanse nationaliteit. Zij hebben een aanvraag ingediend tot afgifte van een visum voor kort verblijf voor een familiebezoek aan hun zoon (referent). Verweerder heeft het visum geweigerd omdat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond [1] en omdat niet kan worden vastgesteld dat eisers na hun verblijf in Nederland tijdig terug zullen keren naar Iran [2] nu zij hun economische en sociale binding met Iran niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het besluit. Zij stellen wel hun sociale en economische binding met Iran te hebben aangetoond. Er is geen aanleiding om een vestigingsgevaar aan te nemen omdat eiser advocaat is met een eigen praktijk. Eiseres is huisvrouw en wordt financieel onderhouden door eiser. Ter onderbouwing heeft eiser een inschrijving bij de Iraanse orde van advocaten, belastingaanslagen, een bankverklaring en bankafschriften overgelegd. Ook van belang is dat zij altijd in Iran hebben gewoond en daar een uitgebreid sociaal netwerk hebben. Verder is van belang dat eiser zijn echtgenote financieel ondersteunt. Eiseres heeft volledige toegang tot deze inkomsten. Het bestreden besluit is bovendien met onvoldoende zorg voorbereid. Dat dit het geval is blijkt uit de onjuiste valuta omzetting van de tegoeden die staan op de door eisers overgelegde bankafschriften. Er is sprake van € 250.000,- aan banktegoeden en niet miljoenen, zoals door verweerder aangegeven.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Economische binding
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoende economische binding hebben met Iran. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eisers met de overgelegde stukken onvoldoende hebben aangetoond dat zij over een regelmatig inkomen beschikken. Niet in geschil is dat eiseres geen betaalde arbeid verricht. Verder blijkt uit de overgelegde stukken onvoldoende dat eiser een eigen praktijk heeft als advocaat zoals hij stelt. De bankstukken en de verklaring van de orde van Iraanse advocaten zijn hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de overlegde bankafschriften niet blijkt waar de stortingen vandaan komen, waardoor de banktegoeden niet te herleiden zijn tot de gestelde werkzaamheden van eiser. Daarnaast staat in de inschrijving bij de Iraanse orde van de advocaten enkel dat eiser mag optreden als advocaat maar niet dat hij momenteel ook een eigen praktijk heeft. Verweerder mag van eiser verwachten dat meer inzicht in zijn werkzaamheden verschaft. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat eiser dit zou kunnen doen door bijvoorbeeld een ondernemingsplan, balans of stukken van de Kamer van Koophandel te overleggen.

Sociale binding

5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers onvoldoende sociale binding hebben met Iran. Verweerder heeft er
belang aan mogen hechten dat eisers één zoon hebben, de referent, die in Nederland woont en één dochter die in de Verenigde Staten woont. Met de eventuele komst van eisers naar Nederland bevinden zich geen gezinsleden meer in Iran. Verweerder heeft kunnen vinden dat de omstandigheden dat eisers altijd in Iran hebben gewoond en daar een uitgebreid sociaal netwerk hebben onvoldoende waarborg bieden voor een tijdige terugkeer naar Iran.
Zorgvuldigheid
6. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat in het bestreden besluit een onjuiste valutaomzetting staat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat de valutaomzetting onjuist is omdat in Iran valuta in het dagelijkse geldverkeer wordt uitgedrukt in Toman en niet in Iraanse Rial. De rechtbank overweegt echter dat in de overgelegde bankverklaring staat dat het banktegoed is uitgedrukt in Iraanse Rial. Er staat nergens op de verklaring dat het om Toman gaat. De rechtbank volgt dan ook niet dat verweerder een onjuiste valutaomzetting heeft vermeld in het bestreden besluit.
6.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij met de grond dat het bestreden besluit met onvoldoende zorg is voorbereid ook een beroep heeft willen doen op schending van de hoorplicht. In bezwaar hebben eisers aangevoerd dat de grootmoeder van referent bij zijn ouders woont en dat eiseres haar niet lang alleen kan laten. Dit had voor verweerder aanleiding moeten vormen om eisers of referent in bezwaar te horen. De rechtbank is met verweerder eens dat in de beroepsgronden niet is te lezen dat eisers vinden dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank zal deze grond daarom niet bespreken, nu deze in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting is naar voren is gebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf heeft kunnen afwijzen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, onder a) ii van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, onder b van de Visumcode.